Barend

Veld 65

“Veld vijfenzestig" is allereerst een verzameling verhalen over mensen. Mensen, die ik ooit heb ontmoet. Mensen, die ik nog steeds ontmoet. Mensen met hun eigenaardigheden. Mensen met hun eigen aardigheden. Daarnaast is het een verzameling sfeertekeningen uit de schaakwereld, waarbij het schaken slechts een verbindend motief is.

Illusies zijn de enige ziekten waarvan men tot zijn spijt wordt genezen (Peter Sirius)

Een jongeling wiens wens was: Gloeien als vuur en als wild water stromen.. (J. C. Bloem)

Harm

Ik was drieëntwintig en hij zal een jaar of twee jonger zijn geweest toen ik hem ontmoette.

Om de trein te halen ben ik heel vroeg vertrokken. Het is mistig. Een wazig halfduister geeft de wereld van deze schuwe morgen het aanzien waar ik zo van geniet, maar waar ik -gelukkig- geen woorden voor heb. Er is nog niet gestrooid. De Gravensingel is ongerept wit. Een kwartet autobanden heeft het gewaagd nu al hun voren te trekken in het kleine laagje sneeuw dat vannacht gevallen is. De glinstering van de voorbije nachtvorst is er doorheen te zien. De stoep voor me zegt dat ik vandaag de eerste ben. Achter me zie ik met kinderlijk genoegen dat ik gevolgd word door de afdrukken van mijn knerpende schoenen. De bus is te laat.

‘Koud, maar gelukkig niet doordringend waterkoud. Droogkoud. Voelt toch niet prettig. Wist wel dat het onaangenaam zou worden. Wollen sokken een kwartiertje op de hete radiator. Schoenen er ondersteboven naast. Veters strak gestrikt. Warmte binnen houden.’

Welk perron? Nerveus de blauwe letters en cijfers op geel lezend luidt het vonnis ook nu natuurlijk weer: Overkant. De straf is: Trappen afspringen, tunneltje doorrennen en met drie treden tegelijk weer omhoog. Net op tijd, na een sprintje als in de film, plof ik, net voor de deuren zich definitief sluiten, hijgend op een bank. Een lichte schok en dan volgt beweging het fluitsignaal op. Ik gaap, breng snel mijn hand voor mijn mond en zie het perron de overkapping verlaten op weg naar de eerste brug. De cadans van het treinstel op de rails geeft rust en ik geef me over aan het ritme. Mijn tekort aan slaap wordt al snel aangevuld.

‘Ik hoef even niets, heerlijk niets. De tijd verdicht zich en bestaat niet meer. Moment is moment is moment. Ik hoor het traject. Rinkelende bel begint zijn toonladder. Laag, hoger, hoog, lager. Brug, station, brug… station’

Het geluid van geleidelijk afremmen wekt me. Lang geleden, als kleine jongen, deed ik het met mijn eigen treintjes na en ik werd daar een grootmeestertje in. Haarlem is overstappen op de stoptrein naar Driehuis, Santpoort met eindpunt Beverwijk. Daar vind ik dankzij de vriendelijke man met de blauwe NS-pet de juiste bus naar Wijk aan Zee. Hier is alle sneeuw al tot natte, bruine pulp gereden. Overal plassen smeltwater. De bus drijft kleine boeggolfjes op en komt sissend de bocht om. Als we vertrekken zie ik plotseling de borden met de beeltenissen van mijn helden. Het schiet op, ik moet wel dichtbij zijn. Ik ga ze zien!

De bus meert af. Verspreide groepen mannen trekken op in dezelfde richting en ik voeg in. Met het hoofd diep weggedoken loop ik stoeptegels tellend met ze mee. Nu is het kil, maar de gevels geven hun warmte af. Ik kijk opzij en zie tot mijn verbazing dat ik naast een drietal meisjes loop. ”Gaat u daar ook heen?”, vraag ik vooruit wijzend, Waarna ik me afvraag of ik niet gewoon “jullie” had moeten zeggen. Ik krijg geen antwoord, slechts drie verlegen knikjes.

Vlakbij de duinen, die het dorp half omringen ligt het hotel. We stappen quasi nonchalant naar de ingang in afwachting van de grootse dingen die ongetwijfeld gaan komen. Er wordt niet gedrongen, zo zijn wij niet. Kalm beteugelen we onze opwinding en gaan de deuren door. De warmte slaat toe en ik zie even niets. Garderobe. Jassen uit. En dan, in afwachting van de wonderen, slenter ik langs de kraampjes met boeken, borden, klokken. Toch wat nieuwsgierig kijk ik rond om te zien waar die drie gebleven zijn…

Tijd! De combattanten zijn ontwaakt, de strijdperken en de legers klaargezet. De meesters zijn begonnen aan hun dans des doods. Het duurt voor ons volgelingen echter nog minstens een uur voor we meester Lex Jongsma als een lichtvleugelige vlinder van bord naar bord over het podium zien fladderen om ons uit te leggen dat dit kunst is en hoewel in zich zelf helaas nutteloos, toch zingevend, omdat het ons vervult met een gevoel van schoonheid.

In de tussentijd slof ik mee met slecht geschoren kerels in bleke spijkerbroeken met hun van onbewuste reclames voorziene katoenen tasjes langs de arena’s waar elk tweetal zwoegt.

Het is onder die omstandigheden dat ik hem tegen kwam. Of we nu bij dezelfde boekenstal stonden of het commentaar van vlinderende Lex volgden, dat weet ik niet meer. We raakten als kerels onder elkaar in gesprek. Ik was drieëntwintig en hij zal een jaartje of twee jonger zijn geweest. Eerst hebben we elkaar een pilsje aangeboden. Daarna vonden we gezamenlijke interessen waarover we van gedachten wisselden. Dat was niet zo moeilijk. Wij waren immers hier. En dus spraken we over het toernooi, de deelnemers, het spel, de genialiteit.

Het eerste dat ik opmerkte was zijn bijna serene rust. Een kalmte waarvan ik slechts kon gissen wat de bron was. Zelf kom ik meestal heel rustig over, maar binnenin gloei ik soms als vuur en wil ik als wild water stromen. Ik bemerkte ook, dat hij met een lichte tongval sprak. Daar bedoel ik niets denigrerends mee. Integendeel. Ik schep er simpelweg behagen in om mensen, die in een bepaalde streek opgegroeid zijn, zo exact mogelijk te kunnen plaatsen aan de hand van hun accent of dialect. Friesland, geen twijfel mogelijk.

Hij was aangenaam gezelschap. We wisselden van speelzaal in stilte naar rumoerige demonstratiezaal, naar restaurant en terug. We boden elkaar iets te drinken aan en wisselden bescheiden informatie uit over de dames in ons leven. Begaven ons dan weer naar de speelzaal om de grootmeesterpartijen in alle rust of hevigheid te zien vorderen. Vervolgens keken we of Lex nog fladderde. Gaven elkaar een biertje…. Ik was drieëntwintig en hij zal een jaartje of twee, wellicht drie, jonger zijn geweest.

´Aan de kust smelt intussen een kersen zon. Een fijne dag voor twee gelijkgestemde geesten loopt ten einde. Ook de strijd is gestreden. Overwinning, capitulatie, wapenstilstand. Hij noemt me nu Willem en ik mag hem Harm noemen’.

Genna Sosonko loopt langzaam de trap af van de spelersruimte naar de parterre.

Hij ziet er dodelijk vermoeid uit. Uitgeputte ogen merken toch Harm op: “Dag Harm”. Harm groet terug en op dat moment besef ik, dat ik met één der grootste dammers van deze tijd een dag heb opgetrokken. Harm Wiersma. Heel sterk en kandidaat wereldkampioen. Ik stond even op slot, kreeg warme wangen en een koude nek.

Hans Böhm en Jan Timman nodigden vlak daarop Harm uit voor de snertmaaltijd in de immense Hoogovenskantine. Een traditie op de laatste toernooidag, waar alle deelnemers het toernooi met snert en broodjes kunnen afsluiten. Een Fries heeft weinig woorden nodig en na zijn lichte hoofdknik in mijn richting mocht ik als vanzelfsprekend ook mee.

De spelersbus waarin ik plaatsnam vervoerde de meesters en de grootmeesters naar de gezamenlijke maaltijd. Ik, dilettant, was een ieder in de bus natuurlijk onbekend, maar beide groepen gingen er kennelijk van uit dat het wel goed zat.

We stapten uit bij de eetzaal en tientallen, die bij de ingang op hun idolen hadden gewacht om ze nog eens van nabij te kunnen zien, applaudisseerden toen we de bus uitstapten en vroegen zich misschien heel even af wie die lange, donkerblonde schaker was. De illusie kreeg vorm. In afwachting van mijn genezing was ik eindelijk grootmeester!

In de bus zaten onder anderen: Lajos en Ferenc Portisch, Furman, Hübner, Jan en Ton Timman, Hort, Browne, Sosonko, Gligoric, Langeweg, Povov, Ree, Donner, Kavalek, Smejkal, Ligterink, Böhm, Kuijpers, Wiersma, Platje en bovenal de grote Geller. Harm Wiersma werd een jaar later voor het eerst werelddamkampioen. Hij is één jaar en acht maanden jonger dan ik.

Met dank aan Gert Ligterink voor de toernooi-informatie.Gert speelde dat jaar (1975) voor het eerst mee in de B-groep van het Hoogoven Schaaktoernooi. In 1979 was hij kampioen van Nederland en won de Hoogovensmeestergroep in 1983. Hij is schaakmedewerker van de Volkskrant en houdt daar ook een Blog bij. Tevens schrijft hij een tweewekelijkse rubriek op de site van Coruschess.

© W. D. Platje 2007

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.