De analyse deel 2 (ONJK 2011)

Op naar de B- Groep. In de volgende partij zal ik een nieuwtje introduceren. Zal je alvast verklappen dat het niet in de schaakwereld bekend is. Nee, niet schaaktechnisch jongens. Het is op psychologisch gebied. Het is wederom een uitvoerige analyse 🙂

Daniël ‘opvouwbare tent’ Zevenhuizen.

Daniël gaat op kamp en neemt mee. Een slaapzak, tandenborstel, teddybeer, kussen en uiteraard… een tent. En wat voor één! Op de slotdag stonden we met vier mensen een uur lang dit hypermoderne vouwfiets apparaat terug in zijn verpakking te stoppen. Het deed me denken aan het verhaal van "The Mice in counsil".

Een grappig verhaal van Aesop.

"Long ago the mice held a counsil to consider what measures they could take to outwit their common enemy, the cat. Many plans were discussed and rejected, when, at last, a young mouse stood up and said. "I think I have a plan that will ensure our safety. You will agree that the chief danger is the sly, quiet manner in which the cat approaches us.

I therefore propose that a small bell be attached around the cat’s neck. This way we will always know when the cat is approaching."

This plan was warnly applauded, until a wise old mouse stood up and said, "I agree with everyone that the plan is very clever, but who is going to put the bell on the cat?"

It is easy to propose impossible solutions.(bron: Aesop’s fables – Michael Hague)

Punt met de tent van Daniël was. Je haalt de tent uit de verpakking, vouwt het uit elkaar en zijn tent staat. Hoe briljant kan een tent zijn! Klaar is Kees. Daar zit hem de grap alleen niet in. Deze zit hem erin diezelfde tent weer terug te doen in de zak als je klaar bent met kamperen. Ik ben nog nooit in mijn leven zo’n lastige tent tegen gekomen. We hadden zelfs een zestienvoudig stappenplan als routebeschrijving om die stomme tent weer in de zak te krijgen. Helpen deed het echter niet. We waren op een gegeven moment de wanhoop nabij en spraken er al over om de tent maar op het dak van de auto mee naar huis te nemen. Gelukkig wist Peter Leentvaar de puzzel te klaren door alle stokken in zessen te breken. Zo kon de tent van Daniël gelukkig weer in de zak 🙂 Dat zal hem leren 🙂 Wij wensen Daniël dan ook veel succes toe de volgende keer met de opbouw van zijn tent 🙂

OK, op naar de partij van Daniël. Ik heb niet gekozen voor de beste partij van Daniël. Persoonlijk vond ik zijn partij in ronde negen tegen Midas Ratsma een zeer sterke partij van hem waar zijn creatieve spel tot uiting komt. Dat is namelijk zeer sterk ontwikkeld bij Daniël. Het is een zeer creatieve speler!

Ik heb voor nu gekozen voor de partij tegen Tjark Vos. De nummer drie op de plaatsingslijst van de B- groep gedurende het ONJK. Een zeer boeiende partij. Niet alleen voor beide spelers, maar voor iedere schaker. Een boeiende partij met veel leerpunten. Aangezien Daniël zich graag met filosofie bezig houdt en de vraag "waarom", speciaal een zeer waardevolle les in mijn ogen voor hem over "waarom" binnen schaken. Het waarom van zetten. Verder zal ik kennis met jullie delen wat nieuw is. Een nieuwtje dus. Hopelijk zien jullie de waarde van hetgeen ik deel in en hebben jullie er wat aan 🙂

(4) Zevenhuizen,Daniel (1796) – Vos,Tjark (2030) [A05]

Eurochess 2011 – B (5.4), 03.08.2011

1.Pf3 Pf6 2.g3 g6 3.Lg2 Lg7 4.0–0 0–0 5.d3 c5 6.Pbd2 Pc6 7.e4 d5

We starten in deze partij met een boeiend moment na wits laatste zet 8.Te1. Voordat we echter over gaan naar het schaaktechnische gedeelte, zal ik eerst een inleiding geven inzake deze stelling. Het is namelijk een kruispunt. Het nieuwtje dus 🙂 Wat is een kruispunt? De term en kennis zal ik met plezier introduceren en proberen goed uit te leggen. Voordat je verder gaat. Let op! We hebben hier te maken met een waardeoordeel van mijn kant en geen zijnsoordeel (kom ik nog wel een keer op terug gedurende een ander moment). Misschien is het niet zo eenvoudig voor iedereen om me te volgen inzake kruispunten, maar ik probeer het zo goed mogelijk duidelijk te maken in begrijpbare taal. Het is in ieder geval enorm belangrijk voor schakers en trainers om te begrijpen in mijn ogen. Voor wetenschappers is het ook boeiend als je je bezig houdt met cognitieve psychologie. Ik schrijf het nu voornamelijk voor de trainers en voor een stukje zelfbewustzijn bij spelers zelf. Je moet kruispunten kunnen herkennen om iemand een betere schaker te kunnen maken.

Ik gebruik deze term om aan te geven dat we in een stelling zijn beland waar schakers voorgaande kennis met elkaar gaan combineren om stellingen te begrijpen en de juiste zet te vinden. Dat wordt gedaan door eerdere ervaringen die overeenkomen met een bepaalde stelling en verschillen die je nog niet goed kan plaatsen. Hierdoor is een puzzel ontstaan voor de persoon zelf. De fouten die bij kruispunten worden gemaakt door mensen in ontwikkeling (die meesters niet of nauwelijks meer maken) wil ik me op focussen.

Kruispunten zijn erg interessant in mijn ogen, aangezien hier vaak het niveauverschil zit tussen schakers. Sterke schakers weten vaak waarom bepaalde zetten worden gespeeld met alle verschillen qua details. Ze weten wanneer een zelfde soort zet in soortgelijke stellingen goed is of juist weer net niet. Dat is een enorm complex netwerk. Het is belangrijk om te snappen dat ‘waarom van zetten’ grotendeels gekoppeld is aan het positionele aspect binnen schaken. Het meest complexe binnen het schaakspel wat moeilijk te bestuderen is voor schakers.

Schaakmeesters putten kennis uit een enorm reservoir aan opgeslagen kennis in hun hoofd. Het is echter niet zozeer dat ze zoveel meer kennis hebben dan andere schakers, maar dat ze de juiste kennis met elkaar gecombineerd hebben in vergelijking met anderen. Het is niet alleen het enorme reservoir aan chunks wat belangrijk is! Dat is cruciaal om te begrijpen! Het gaat om de connectie tussen kennis. Sterke schakers zijn goed om bewust ofwel onbewust te begrijpen wat belangrijk is qua transfer en wat juist niet. Een stukje verschil tussen ‘positive transfer’ en ‘negative transfer’. Je kan het misschien zien wat je vaker ziet als het gaat om transfer. Een wiskundige vergelijking tussen chunk x en chunk y. Welke elementen zijn x=y(overeenkomsten) en wat is x-y (verschillen). Als je dat eenmaal hebt kunnen bepalen (absoluut niet makkelijk en daar gaat het mis bij het verschil in speelsterkte door foutieve vergelijking), dan ga je bepalen of deze kennis van toepassing/nut is voor de puzzel die je aan het oplossen bent (wederom een barrière die niet makkelijk is).

Sommige mensen hebben vast wel eens wat gelezen over ‘chunks’ of ’templates’. Het komt uit de cognitieve psychologie. Chunks zijn dan een soort gefragmenteerde stukjes schaakstellingen opgeslagen in je geheugen (voorbeeld: een korte rokade sla je op in je geheugen als geheel ipv vijf lossen stukken (de toren, koning en drie pionnen)). Daardoor verwerk je de informatie als één ipv vijf losse elementen. Zo verwerk je stellingen sneller en kan je meer informatie opslaan.

Aan de andere kant heb je templates. Templates (in cognitieve psychologie) worden gebruikt om uit te leggen hoe het mogelijk is dat als je een mechanisme zoals een aftrekaanval begrijpt, je deze kan herhalen in stellingen die totaal niet op elkaar lijken. Hoe doe je dat? Hoe kan dat zelfs? Een schaakstelling is namelijk nooit hetzelfde. Je haalt alleen de kern van een stelling eruit (de aftrekaanval) en filtert de rest (ruis). Je negeert het gewoon en het doet er niet toe om de puzzel te kunnen oplossen.

Waar ik op doel met kruispunten is dat je meerdere stukjes kennis gaat combineren om een nieuwe puzzel op te lossen met de kennis (chunks) die je al hebt. Alleen het is wederom cruciaal te begrijpen dat ik hier doel op positionele concepten (abstract) en niet tactische concepten (concreet). Schakers gaan namelijk proberen kennis met elkaar te vergelijken en eruit proberen te filteren wat belangrijk en onbelangrijk is. Zie het maar als abstracte chunks met elkaar vergelijken en in staat zijn als sterke schaker binnen een chunk zelf het element te spotten of het ten eerste waardevol is ja of nee (zijn er nuttige overeenkomsten) en van toepassing op de positie is waarin je verkeerd (maken de verschillen de kennis nog steeds nuttig). In de wetenschap is wel bekend dat er chunks zijn, maar niet welke chunks belangrijker zijn. Welke chunks komen bijvoorbeeld vaker voor? Wat is de lading dus van alle chunks afzonderlijk. Zelf heb ik het over kruispunten. Ik heb het hier dan over hoe chunks precies met elkaar in verbinding staan. Dat door schakers correcte en incorrecte verbindingen worden gemaakt om een oplossing voor een nieuwe puzzel die ze op het bord hebben op te lossen. Dan heb je het over transfer van kennis. In dit geval positieve en negatieve. Als schakers kruispunten hebben in hun hoofd, wil dat niet gelijk zo zijn dat deze goed zijn. De kruispunten zijn nog niet goed geplaatst in hun geheugen met foute interpretaties en een te chaotisch geheel.

In de wetenschap wordt gesproken over netwerken die in je hoofd zijn opgeslagen en hoe je kennis weer ophaalt als je het nodig hebt. Het lastige is uiteraard dat de veronderstelling dat je netwerk klopt niet echt logisch is. Verkeerde interpretaties en links leggen een verkeerd netwerk. Als dat netwerk niet goed is, dan worden er fouten gemaakt. Dat is voor nu wel voldoende om te begrijpen.

We zullen in deze partij een aantal briljante voorbeelden zien van kennis wat nog niet goed met elkaar in verbinding staat om de juiste beslissing te kunnen maken. Als je een kruispunt goed snapt, dan kan je namelijk de nuanceverschillen tussen verschillende stellingen herkennen en de unieke problemen die zich voordoen in een partij eenvoudiger oplossen. Als je deze verschillen kan spotten en begrijpen waarom het verschil aanwezig is, dan heb je een voorsprong op strategisch vlak. Als trainer herken je het meestal als er een lampje gaat branden. Je speelt een stelling na en je merkt opeens dat er iets niet klopt in een ‘nummer wat wordt gezongen’. Wat het exact is weet je als trainer mogelijk niet goed uit te leggen, maar je ziet het wel. Je voelt het. Het is een bepaalde vloeiendheid die je mist. Het hoeft nog geeneens een keerpunt (turning point) in de partij te zijn. De stelling kan nog steeds goed voor iemand zijn. Je ziet alleen dat er iets niet klopt.

Sommige mensen zijn nog chunks aan het verzamelen (Daniël is een voorbeeld en zal zo weer wat bijleren over de zet ‘h4’) en niet bewust mee bezig zijn. Anderen zijn zich er wel bewust van, maar kunnen de juiste connectie nog niet leggen. Een voorbeeld was de gedachtegang van Gert-Jan Rauw (in de analyse tussen Ricardo Klepke en Arthur Pijpers) of slaan op b1 handig was ja of nee. Dat hij in zijn kop te rade ging welke invloed de pionnen op h4 en h5 hebben. Hij probeerde de puzzel op te lossen. Gert-Jan was zichzelf er wel van bewust, maar hij had nog niet voldoende kennis en de juiste connecties in zijn hoofd om de juiste beslissing te maken.

Bij sterke schakers zie je altijd een bepaalde ‘flow’ in een partij. Een soort muzieknummer wat je ziet waar je van kan genieten, aangezien het aan een aantal voorwaarden voldoet. Bij schakers in ontwikkeling zie je nog teveel haperingen. Je ziet dat ze nog steeds bezig zijn om kennis met elkaar te combineren. Door ‘first hand experience’ in de praktijk leer je of het voorgaande wat je hebt geleerd klopt en waardevol is. Verder leer je ook wat niet goed ging en wat niet klopt aan de kennis die je hebt geabsorbeerd. Je zal alles wel iedere keer weer moeten herschikken totdat je uiteindelijk op een punt komt dat er een bepaalde harmonie is. Dat zie je uiteindelijk terug in partijen als je dat herschikken goed blijft doen. Je zal een bepaalde vloeiende lijn zien in je partijen. Een harmonieus muziekstuk zie je terug in een schaakpartij waar een idee achter zit en (groot)meesters van zien dat je het spel snapt.

Ik ga het proberen te concretiseren met voorbeelden binnen schaken. Deze partij ontleent zich daar prima voor. Hopelijk kan je alles daarna beter plaatsen. Nu is het misschien allemaal vaag en snap je het mogelijk maar half.

Eindelijk dan op naar de partij 🙂 Het is namelijk het eerste cruciale moment in een partij.

Het linker diagram met geel is de stelling. De rechterstelling is een soortgelijke stelling. De derde stelling is identiek, maar met een tempo verschil. We gaan ons focussen op het begrijpen van deze stelling en de nuances tussen deze drie.

1) Huidige stelling (voor 8. Te1)

2) Soortgelijke stelling

De huidige opstelling links van wit zie je vaker. Zowel bij wit en zwart! Even om het interessant te maken. Een bekende stelling die vaak gespeeld wordt door zwart is namelijk:

3) Identiek met tempoverschil

In je kop ziet kan je het zien als drie aparte, maar deels ook weer overlappende netwerken. De link die je probeert te leggen bewust of onbewust tussen deze drie (voor transfer) noem ik een kruispunt. Het is het gedeelte waar je denkt dat herkenning meespeelt met andere situaties, maar zowel correcte en incorrecte verbindingen maakt (dat is het gevaar van herkenning). Hoe goed ben je alleen in staat om de relevante kennis binnen verschillende kruispunten aan elkaar te linken (overeenkomsten, verschillen en relevantie). Deze is namelijk iedere keer net iets anders en niet vast!

vs.

vs.

Neem de drie stellingen (niet de modellen) even goed in je op. Diagram 3 is geinig genoeg een identieke stelling met diagram 1. Enige verschil is dat wit in beide stellingen aan zet is! Geen verschil denk je? Nou, juist wel. Het houdt in dat wit in stelling 1 een tempo meer heeft dan in stelling 3!! Welke invloed heeft dat? Een tempo is namelijk enorm waardevol! Stelling nummer 3 is alleen een hoofdvariant voor zwart. Welke kennis kan je ontlenen van alle drie de stellingen hierboven? Wat zijn de overeenkomsten, wat zijn de verschillen en uiteindelijk..hoe kan ik hier gebruik van maken 🙂 Welke kennis kan je meenemen van de drie verschillende stellingen wat handig is (positieve transfer) en waar moet je voor oppassen dat je geen dingen door elkaar haalt en een fout maakt (negatieve transfer)? Dat is absoluut geen eenvoudige vraag om te beantwoorden. Ik zal er echter een paar punten uithalen om beter begrip te krijgen van deze drie stellingen. Om je niet in de war te brengen, zal ik de partijstelling van Daniël tegen Tjark even herhalen, maar dan zonder de gele kleurtjes en de toren van wit alvast op e1 (zet 8 van wit):

Hopelijk zijn jullie niet al teveel in de war, maar dit is de echte stelling met zwart aan zet. Zwart kan op verschillende manieren reageren. Als Tjark kennis zou hebben van stelling 3 voor zwart en het nu omgedraaid, heeft hij een tempo minder. Hmm, komt hij er dan niet bekaaid vanaf? Of kan hij kennis ontlenen van voorgaande kennis uit stelling 3 die hij kan toepassen in de huidige stelling? Jullie mogen het uiteraard ook proberen. Zwart aan zet. Wat is het verschil van een zet als Te1 en een tempo minder?

Waar zit het verschil alleen in en hoe pak je beide stellingen aan? Voor zowel wit en zwart. Waar zitten de nuanceverschillen in? Het interessante is dat we in de partij tussen Daniël en Tjark een combinatie van beide strategieën zullen zien tussen stelling 1 en 2. Dat is alleen weer niet zo handig, want hier zit ook negatieve transfer bij. Ik zal behandelen wat typische zetten zijn die je wel kan spelen in de ene stelling, maar absoluut moet vermijden in de andere. Wanneer is transfer van kennis handig in schaken en wanneer is het juist onhandig? Dit is een iets complexer onderdeel. Ik zal het proberen uit te leggen, aangezien ik kennis moet ontlenen van verschillende stellingen van zowel wit en zwart. Hopelijk is het voor allemaal te volgen.

Tjark speelde in de partij 8…dxe4 9. dxe4 e5. Ik was daar geen fan van. Het is misschien nog even interessant te kijken wat Tjark nog meer had kunnen doen. Ik zal twee concepten van Stelling 2 en 3 pakken om transfer uit te leggen. Zowel positieve als negatieve.

Als je begrip hebt van "Stelling 3) Tempoverschil", dan weet je dat zwart in die stelling meestal twee opties heeft als strategie. Het idee met Pe8 is er één van met daarna f5 om een aanval op te zetten. Als we dan kijken naar de huidige stelling met wit, dan heeft wit nu zijn toren naar e1 gespeeld. Dat is niet congruent met het plan Pe8 en f5 wat je in stelling 3 vaak ziet. Hmm, wat is het verschil. Hieronder eentje:

Het paard kan nu niet naar ‘e8’ (e1 in dit geval). Zwart hoeft in de huidige stelling dus niet meer te vrezen voor een aanval met Pe1 en f4. Het paard kan namelijk niet naar het normale veld e1 en de toren op f1 kan de pion niet meer ondersteunen in zijn pionnenmars naar f4 en later f5 (later in de partij, equivalent is f5 en f4 in stelling 3 met de toren op f8). Deze kennis hebbende, kunnen we daar gebruik van maken? Tjark maakte er geen gebruik van en maakte het voor wit eenvoudig door te slaan op e4. Wit had echter een iets gemenere strategie kunnen uitvoeren. Ik zal het niet hebben over goed of fout, maar ik wil jullie meenemen in mijn gedachten. Ik zou namelijk ipv dxe4 e6 gespeeld hebben. Waarom? Nu wordt het wederom wat complexer en is uitleg nodig. Ik heb meerdere argumenten om e6 te spelen. De eerste heb ik zojuist uitgelegd. Waarom is het handig voor zwart dat de toren op e1 staat. Bij stelling 3 gaat het vaak om tijd. Het is namelijk een stelling waar een gevecht zal plaatsvinden tussen de koningsvleugel en de damevleugel. Daar is tijd cruciaal. De toren op e1 kost wit tijd (want de toren moet terug in het geval van paard weg met f4 + f5 aanval). De toren zou tijdverlies zijn! Dat is mijn eerste argument. Mijn tweede argument komt voort uit stelling 2. De typische aanval die daar normaal gesproken wordt opgezet kan niet bij stelling 1! Ik zal het proberen uit te leggen door een paar stapjes vooruit te gaan in de huidige partij waar Daniël een fout maakte. Hij speelde namelijk later 12. h4. Ik leg nu alvast uit waarom dat niet goed is in de huidige stelling met loper op g7 en h4 alleen goed op gaat in stelling 2 (met loper op e7). Jullie zullen daar tegelijkertijd ook mijn antwoord vinden met argument 2 waarom ik voor 8…e6 was gegaan.

Waarom wordt h4 gespeeld?

Ik zal het aan de hand van drie stellingen laten zien. Ik laat jullie nu zien wanneer h4 WEL goed is. namelijk met de loper op e7! Dat heeft een reden. Drie welteverstaan.

Argument nummer 1) g5 voorkomen!

De zet "h4" wordt hier normaal gesproken eerst gespeeld om g5 te voorkomen. Zeker als zwart rokade uit heeft gesteld! Wit zijn laatste zet was Lf4. Dat is geen goede zet. Zwart heeft namelijk een slimme val gezet. Ten eerste heeft zwart de dame speciaal op d8 laten staan. De dame op d8 en loper op e7 ondersteunen de pion na g5. Wit heeft na g5 een probleem. De loper op f4 wordt aangevallen en moet weg. Daarna zal zwart met de zet g4 komen en het paard aanvallen op f3. Ten tweede zal zwart daarna de zet Dc7 spelen om de pion op e5 extra onder vuur te nemen met de paarden op zowel c6 en d7. Ten derde heeft zwart de strategie om wit te verassen en nu juist lang te rokeren en een aanval op te zetten op de koningsvleugel! Precies tegenovergesteld van wat normaal wordt gedaan in zulke stellingen. Zwart heeft nu namelijk gewacht met kort rokeren! Zwart wacht even totdat wit al zijn stukken heeft gepositioneerd voor een aanval op de koningsvleugel, maar switcht dan op het laatste moment naar de andere kant! Vanwege de zet g5 in deze stelling zie je dus vaak dat een zet als h4! wordt gespeeld.

Argument nummer 2) Achterdeur paard via h2!

Om een sterke koningsaanval op poten te zetten heb je zoveel mogelijk stukken nodig. Je moet je stukken alleen wel kunnen aanvoeren. Via de zet h4 zorg je voor een achterdeurtje voor het paard om naar de koning toe te springen! Het paard op b1 heeft meestal een mooie route, te weten Pb1, Pd2, Pf1, Ph2 en Pg4. Afhankelijk hoe zwart het speelt ga je meestal voor de kill met een zet als Pf6 of Ph6.

Argument nummer 3) Paard op g5!

Dit is een typische stelling voor wit om een aanval op te zetten. Voor zwart hetzelfde. Er is een strijd gaande wie sneller is met zijn/haar aanval. Wit is op de koningsvleugel bezig. Zwart op de damevleugel. De pion op h4 staat nu handig, aangezien wit zonder de pion niet met zijn paard naar g5 kan springen. Zwart is speciaal blijven wachten met zijn dame op d8 om dat te voorkomen. Vandaar dat de zet h4 dus belangrijk is. Nog een kleine toevoeging wat handig is voor de witpartij. De zet c4 is handig om te weten. Het is een typische zet om zwarts kamikazeaanval op de damevleugel dwars te bomen en zo tijd te winnen.

Samenvattend. De zet h4 wordt gespeeld om g5 te voorkomen, een achterdeur voor het paard te creëren en een paard naar g5 te spelen. Niet meer. Niet minder. Deze drie argumenten zie je terug in zulke typische stellingen. Mocht je stelling geen aanleiding geven om gebruik te maken van deze aanval, dan is de zet h4 absoluut niet slim. Het is dan juist een zwakke zet. Je kan het herkennen aan het feit of zwart speelt met g6 en Lg7 (h4 niet goed) of e6 en Le7 (wel goed).

Nu zal ik uitlggen wanneer h4 NIET goed is.

Waarom is h4 wel goed met de loper op e7 en niet goed in de stelling met de loper op g7?

[Waar ik het in het begin had over kruispunten, komt hier een vergelijking die van belang is op positioneel vlak. Het kan dienen als concreet voorbeeld in samenwerking met hetgeen wat ik net heb uitgelegd waarom h4 wel wordt gespeeld.]

Drie redenen:

1) De zet h4 wordt alleen gespeeld in combinatie met e5! Zonder e5 is de zet h4 niet goed. De zet e5 is dus nodig. De zet e5 is alleen een probleem in de stelling met de loper op g7. Zie hieronder.

2) Eén van de verschillen tussen de opstelling met g6 en Lg7 ten opzichte van e6 en Le7 is de loper op c8. Onderschat dit verschil niet. Als zwart met g6 en Lg7 speelt, dan wordt de lijn voor de loper naar g4 niet onderbroken door de pion op e6. Het is dan ook niet vreemd dat zwart de zet Lg4 een keer zal spelen zodra wit h4 speelt. De loper staat namelijk geweldig op dat veld.

3) Het vervelende voor wit met de opstelling met g6 zit hem in de zet e5. Als zwart namelijk met de pion op e6 en loper op e7 speelt, dan is de zet e5 meestal geen probleem. Als de pion op g6 staat en de loper op g7 echter weer wel. Maar waarom? Het verschil zit hem erin dat de loper op e7 niet kijkt naar de pion op e5 als het paard van f6 wordt weggejaagd van f6 na de witte zet e5. Als de loper echter op g7 staat, dan valt de loper de pion ook aan! Waar wit de pion op e5 meestal kan verdedigen met de toren op e1, het paard op f3 en de loper op f4, is de driedubbele verdediging voldoende. Zwart valt de pion op e5 aan met het paard op d7 (springt daar naartoe als e5 wordt gespeeld), Pc6, Dc7 en als de loper naar g7 wordt gespeeld ook dus de loper. Dat is vier keer! De balans is weg en wit heeft een probleem. De pion wordt te vaak aangevallen. Het verschil met de loper op e7 is dat de pion op e5 dan maar drie keer aangevallen staat. Om het visueel te maken:

Vier tegen drie

Drie tegen drie

Nu gaan we terug naar argument 2 van mij waarom ik graag e6 zou willen spelen. Mijn argument is dus dat de zet e5 voor wit niet echt handig is. Ik wil dus e6 spelen om ten eerste tijd te winnen als wit toch terug gaat met de toren naar f1 en overstapt op zijn andere plan (schakelen naar plan Pe1 en f4 + f5). Ten tweede wit een complexe keuze voor te leggen en zichzelf af te laten vragen of de toren op e1 handig staat na e6, gezien mijn bovenstaande argumenten dat e5 niet zo handig is in zo’n type stelling met de loper op g7. Kans is groot namelijk dat wit over moet stappen naar een zet als c3 als ik e6 zou spelen. Ik gebruik dus een stuk transfer om tot mijn zet 8…e6 te komen. Zo zie je gelijk hoe complex schaken kan zijn met de nuanceverschillen en strategie uit andere openingen. Het gaat er nu niet zozeer om of e6 beter is ja of nee dan e5. Het gaat om mijn gedachten om te komen tot de zet e6. De zet c3 is trouwens een prima strategie. Het staat gelijk aan het plan in stelling 3 om te spelen met c6.

Gaan we weer terug naar de stelling na Tjark zijn zetten.

Tjark speelde namelijk geen 8…e6, maar de variant 8…dxe4 9. dxe4 e5. Dat is ook prima speelbaar. Een totaal andere opstelling met zijn eigen complexiteiten. We zijn nu over gegaan op wederom een interessante strategische stelling. Zeker na wit zijn zet 10. c3. Wat kunnen we namelijk halen uit de huidige stelling als het gaat om het positionele aspect? Voor beide kanten visualiseer ik het even.

Wit zijn strategie is niet moeilijk om te bepalen. Door de zet e5 heeft zwart een sterk veld op d5. Voor zwart is het handig om te weten dat het veld d3 potentieel sterk is. Zeker aangezien de loper nu niet op de diagonaal f1-a6 staat. Een idee voor zwart zie je wel eens terug om de zwarte pion van c5 te gaan ondersteunen om c4 te spelen en daarna een stuk naar d3 te spelen. Soms wordt het ook omgedraaid. Dan gaat er eerst een stuk naar d3 (loper) en volgt daarna c4.

Zwart aan zet speelde 10… Dc7. Een normale ontwikkelingszet. Maakt ruimte voor een toren op d8. Kan mogelijk indirect een keer c5 doorspelen naar c4 als het paard weg is. Dekt de pion op e5, waardoor het paard op c6 ruimte krijgt om te bewegen en niet perse de pion hoeft blijven te bewaken. Wit aan zet speelde wederom een zet waarvan geleerd kan worden. Wederom een kleine nuanceverschil. Wit aan zet speelde zijn dame. dat had Daniël goed gezien! De dame moest inderdaad als eerste worden verplaatst. Wit kan kiezen tussen twee velden. Het veld e2 en c2. Hij koos voor e2. Normaal gesproken gaat de dame echter naar e2. Maar weet iedereen ook waarom? Laten we eens verder kijken wat het verschil is.

Waarom gaat de dame naar c2 en niet naar e2?

Om dat te begrijpen heb je als eerste kennis nodig van de strategie voor wit. Zoals al bekend is geworden aan het begin van de partij door de pionnenstructuur (voornamelijk de pionnen e5 en c5 vs. c3 en e4), heeft het gezorgd dat wit kan spelen op d5. Hier is namelijk een groot gapend gat en vraagt om een paard! Waarom? Als wit een paard weet te krijgen op d5, dan staat wit meestal goed. Als wit goed staat, dan is de overwinning dichterbij. Niet heel ingewikkeld dus. Wetende dat ons doel d5 is voor het paard, komt de tweede fase. Een stukje logistiek. Hoe komt dat paard op d5? Na veel puzzelen zien we een route via het veld e3. Wetende dat er een paard naar d5 moet via e3, wat kunnen we daar dan uit opmaken…? En daar komen we dan eindelijk bij de beslissing waar de dame naartoe moet. Waarom is dit moeilijk? Je moet namelijk een aantal zetten vooruit denken! Beslissen waar de dame moet komen te staan komt eerder dan dat het paard naar e3 gaat. Dat is het lastige aan de keuze tussen De2 en Dc2! Van jouw wordt verwacht dat je snapt dat vanwege je strategie met het paard naar d5, je de dame op c2 zet. Dat wordt van je verwacht, aangezien je weet dat het paard op f6 e4 standaard aanvalt en je dus kan zien dat als de dame op e2 staat er een probleem ontstaat in de logistiek. Het paard op e3 blokkeert namelijk de dekking van e4. Vandaar moet jij dus begrijpen dat de dame naar c2 moet. Een andere optie was het paard van f3 weg te spelen en de loper van g2 de dekking over te laten nemen. Dat is alleen weer een ander verhaal. Voor nu laten we het even hierbij en kan je deze kennis gebruiken.

Zwart aan zet speelde de zet 11…b6 Wederom een normale zet van zwart. De loper op c8 moet nog een mooie plek krijgen. Hij kan nu overwegen om bijvoorbeeld zijn loper naar a6 te spelen en na een toren op d8 neergezet te hebben de loper op d3 nestelen. Wit aan zet speelde de zet waar we het al eerder over hebben gehad. Namelijk 12. h4. Ik vind de zet enorm leuk. Het heeft ervoor gezorgd dat ik het stuk over kruispunten ook schreef. Daniël haalt namelijk stellingen door elkaar 🙂 Hij maakt gebruik van negatieve transfer. Dat is enorm boeiend en heeft iedereen last van! Verder hebben we de zet h4 al eigenlijk besproken op zet acht, maar toch nog een kleine toevoeging voor trainers. Een schaaktrainer herkent snel dat de zet h4 niet goed is. Het is belangrijk te begrijpen waar kennis vandaan komt. Volgende stap is te begrijpen waarom in dit geval Daniël h4 speelt (hij haalde openingsconcepten door elkaar). Daarvoor heb je kennis nodig van bovenstaande. Daarna kan je zijn kennis herstructureren met voorbeelden (zie hierboven). Ik heb dat nu gedaan door te laten zien wanneer h4 wel goed is en wanneer er een verschil is en de zet juist niet goed is. Hij heeft verder kleine aanknopingspunten nu om volledig te begrijpen waarom h4 goed is ja of nee en wanneer. Hopelijk blijft het nu goedverdoemme hangen in dat koppie van je 😉 Indexeer het even opnieuw in je hoofd en je maakt die fout nooit meer.

Zwart had nu een klein dilemma. Waarschijnlijk ging er ook een belletje rinkelen bij Tjark en voelde hij aan dat er iets niet klopte. Ik weet niet of hij volledig kon achterhalen waarom Daniël h4 speelde, maar hij moest nu wel de overweging maken voor zijn loper op c8. Normaal speelt wit namelijk geen h4 in deze stelling. Welke kennis heb ik paraat om hier handig op in te spelen moet Tjark denken? Wat is het idee achter de zet van wit? Normaal gesproken wordt het echter niet gespeeld. Wat klopt er niet aan? Hoe kan ik daar van profiteren? De laatste vragen spoken wel vaker door een schaker zijn of haar hoofd. In dit geval was het niet enorm complex. Zwart speelde de zet 12…Lg4. De zet is vanwege meerdere redenen irritant. Als we naar wit zijn strategie kijken dan wil hij via e3 naar d5. We wisten al het probleem van de dame op e2 ipv c2. Soms kan je daar een andere oplossing voor vinden door de loper op g2 de pion op e4 te laten dekken. Zo los je het probleem op. Het lastige is alleen nu, dat het paard op f3 wat daardoor weg moet, gepend staat door de loper op g4. Gelukkig valt het paard als het op e3 staat de loper op g4 aan.

Daniël was wederom aan zet en begreep wat zijn strategiebehoorde te zijn. Dat had hij heel goed gezien! Namelijk het veld op d5. Hij zag dan ook dat daar een paard naartoe moest. Hij speelde de zet 13. Pc4. Zwart wederom aan zet kwam met de zet 13…h6. Hij deed dat om de loper naar g5 te voorkomen. Het paard is namelijk belangrijk voor de dekking van d5. Wit zette door en kwam met de zet 14. Pe3. Ondanks dat de dame op e2 staat, kan het paard niet slaan op e4. Wit kan namelijk heel gemeen het paard dan winnen met Pd5! De zet Pe3 heeft ook nog een ander voordeel. Zwart wordt namelijk gedwongen een beslissing te maken voor zijn loper op g4. Ruilen op f3 of toch maar weer terug naar een veld zoals e6? Tjark maakte de juiste beslissing en speelde 14…Le6. Wit zit gelijk met een klein dilemma. Namelijk de pion op e4. De volgende zet kan zwart namelijk wel slaan. De zet Pd5 is er namelijk uitgehaald. Nu zie je het probleem met de dame op e2. In de partij speelde wit nu alsnog zijn dame naar c2 om de pion te dekken. Tempoverlies dus. Wit had ook kunnen kiezen voor Pfd2. Het heeft voor- en nadelen. Nadeel is dat het paard op d2 de loper op c1 blokt. Het is echter handig voor wit om te weten dat de loper op c1 meestal niet echt een goed veld heeft en meestal daar prima staat. Het enige wat wel eens gedaan wordt is de loper even vooruit spelen, de toren van a1 erbij halen en de toren op c1 weer te plaatsen. Voor zwart is het handig te begrijpen dat deze loper op c1 altijd enorm irritant is. Ik zal een voorbeeld geven van een soortgelijke stelling en hoe dat vaak wordt opgelost.

 

Probleem

Oplossing

De loper wordt dus vaak even op d7 gezet, de toren gaat dan naar d8 om erbij te halen. De loper staat in de weg en gaat terug naar c8.

Ondanks dat ik de zet De2 veroordeelde, heeft het ook voordelen. Dat zit er voornamelijk in dat de dame het veld b5 dekt. Het veld b5 en de zet b5 tegenhouden kan in de nabije toekomst belangrijk zijn. Voornamelijk aangezien zwart met de zet b5 daarna c4 kan spelen en het veld d3 onder controle kan krijgen.

Wit moest echter een afweging maken. Het probleem met het zwarte paard wat e4 aanvalt speelt namelijk ook nog steeds. Wit speelde dus 15. Dc2 en we kregen de volgende stelling:

We zien dat zwart verder ontwikkeld is. Verder zie je het typische probleem in de stelling die wit nu speelt. De loper op c1. Zwart aan zet zette zijn toren op a8 goed door 15…Tac8. Persoonlijk had ik mijn toren van f8 op d8 gezet en de torens daarna verdubbeld met Td7 en Tad8. Wit aan zet speelde nu16. b3. Een prima zet. De loper moet namelijk naar een beter veld. Zo kan de toren van a1 ook ontwikkeld worden. Jullie zullen waarschijnlijk zoiets hebben. Waarom nu dan geen Ld2, Tad1 en Lc1 weer terug. Wederom wel even interessant te laten zien. Denk er zelf alleen eerst even over na. Waarom zou het niet goed zijn in de huidige stelling?

Om daar een antwoord op te geven moet je het antwoord zoeken in het feit dat er geen pion staat op c3 en paard op c4. Je kan het antwoord zien in het volgende detail. Het paard op e3 en de pion op e4. Om het visueel te maken:

Twee stukken staan anders. Het is alleen een wereld van verschil. In beide partijen speel je op de witte velden, maar de manier waarop is totaal anders. Waar je bij het diagram rechts met de zetten a4 (om b5 tegen te houden), Ld2, Tad1, Lc1 zouden spelen, gaat dat niet op bij het diagram links. Waarom niet? Zodra wit a4 speelt, dan gaat zwart met zijn paard naar a5! Het veld b3 is namelijk zwak! Er stond nog geen paard op c4. Een enorm belangrijk verschil! na pa5 speelt zwart c4 en je bent de pineut met wit. Verder heb je het probleem dat als je Ld2 speelt en daarna Tad1, de loper op e6 de pion op a2 aanvalt. Er staat namelijk geen paard op c4 wat de aanval naar de pion op a2 blokt 🙂

Zwart was wederom aan zet. Hoe moet hij eigenlijk verder? Ik denk dat hij het zelf ook niet echt goed wist 🙂 Hij speelde namelijk 16…Db7?! Ik kan er niet meer uithalen dan dat er op een flauw trucje wordt gespeeld met Pd4, de dame uit de aanval van het paard gaat bij een mogelijke zet als Pd5 door wit en de dame op b7 indirect de pion op e4 aanvalt. Het interessante is dat zwart niet met een vloeiende lijn weet door te pakken en weet te profiteren van wit zijn kleine onnauwkeurigheden in het begin (dat was niet makkelijk, maar nu wordt het wit wel heel eenvoudig gemaakt). Het geinige is dat wit en zwart nu de rollen omdraaien. Daniël komt nu met een serie sterke zetten en Tjark juist andersom 🙂 Hier zie je de hapering in de melodie bij Tjark. Ze houden het in ieder geval zo spannend. Zwart had zijn toren van f8 in ieder geval een nuttigere plek kunnen geven in plaats van te spelen met Db7. Wit hoefde niet lang na te denken. Zijn vorige zet stond in verband met de zet die hij nu speelt. De zet b3 werd namelijk gespeeld, zodat wit 17. Lb2 kon spelen. De volgende stelling ontstond:

Een gelijkwaardige stelling. Hoe zit het alleen met hun strategie. Wit zijn strategie is nog steeds duidelijk. Het veld d5. Na een zet als Pd2 wordt Pd5 al mogelijk! Een gevolg is een sterke pion op d5, aangezien zwart het paard meestal niet laat staan 🙂 Hoe zit het alleen met zwart? We hadden het er in het begin over dat het veld d3 een punt was voor zwart om op te spelen. Nu is dat alleen niet meer zo eenvoudig. Wit heeft met b3 het veld c4 gecontroleerd. Er is echter een ander idee wat zwart nu kan gebruiken door wit zijn opstelling. Het is dat Tjark er iets later mee begon, maar het is wel belangrijk om te begrijpen wat het idee is en waarom het interessant is. Het zit hem in de pionnenstructuur waar het antwoord ligt. Waar we in het begin duidelijk hadden gemaakt dat de pionnen c5 en e5 vs. c3 en e4 invloed hebben op de strategie van beide spelers, hebben we het nog niet gehad over het fundament. Fundament? Ja, het fundament 🙂 Om specifieker te zijn. Het fundament van de pion c3. Namelijk de pion b2! Om het wederom visueel te maken:

Waar de pion in de stelling links ondersteund wordt door een andere pion, is dat niet meer het geval na b3! Dat is erg belangrijk te begrijpen! Waarom? Zwart kan nu spelen op een ander sterk veld wat nu nog niet is. Namelijk het veld d4. Zwart kan namelijk b5 en b4 gaan voorbereiden! Waarom is dat handig? Als zwart een pion op b4 zet, dan zal de pion geruild worden. daarna komt er een veld vrij voor het paard op c6 op d4! Had zwart het gespeeld in de stelling met de pion nog op b2, dan had wit kunnen laten slaan op c3 en dan had wit terug kunnen slaan met de pion op b2!

Zwart kwam alleen met een ander plan. Het paard op f6 was niet echt een handig stuk volgens zwart. de loper op g7 wil ook meedoen en de pion op e5 dekken misschien. Verder dacht zwart zo een sterk stuk bij wit te ruilen. De stukken waren alleen evenredig sterk. Het voordeel voor wit is dat zwart nu een probleem oplost voor wit. de casus van twee stukken die op hetzelfde veld willen staan. Wat je namelijk vaak ziet bij zulke stellingen, is dat zowel het paard op f3 en e3 op e3 willen staan. Er is alleen maar plaats voor één 🙂 Je ziet nog wel eens stellingen waarbij er een paard staat op f1. Te wachten totdat het veld op e3 vrijkomt. Het vervelende voor wit is dan alleen dat zwart juist dan niet gaat afruilen en het paard op f1 onhandig blijft staan. Wederom heb ik de stelling een beetje aangepast om het te visualiseren:

Zwart speelde echter in de originele stelling 17…Pg4?! Als we kijken naar bovenstaande stelling, dan zal je begrijpen wat het voordeel voor wit is. Wat volgde er namelijk na de zet Pg4. Een redelijk geforceerde variant. Namelijk 18. Pxg4 Lxg4 19. Ph2 Le6 20. Pf1. De volgende stelling ontstond zo:

Nu zie je dat het paard op f1 de ruimte heeft om naar e3 te springen 🙂 het blijft een gelijkwaardige stelling, maar zwart maakt het wit nu makkelijker om de stelling te spelen. Het geven van complexe keuzes gaat ook voor Tjark op. Voor hem is dat alleen nu nog niet zo belangrijk om zich mee bezig te houden. Dat is namelijk complex. Wel is het iets om in zijn achterhoofd te houden. Zwart kwam nu met een strategie waar ik me in kan vinden. Zijn idee is namelijk logisch. Je ziet wel dat de toren op f8 nog blijft staan (daarom had deze toren eerder ontwikkeld moeten worden) en de zet 20…b5 iets minder krachtig is. het valt verder op dat zowel wit en zwart beide niet de d- lijn wil bezetten 🙂 bang voor torenruil? het idee achter b5 is zojuist al uitgelegd. Zwart speelt dus op d4. Wit trekt zich niks aan van de zet b5 en gaat voor d5 door 21. Pe3. Daniël had hier een mooie serie aan sterke zetten. Er zat een vloeiende lijn in. De zetten b3, Lb2, Pxg4,Ph2,Pf1 en Pe3 zijn allen prima! Dat zie ik graag en is goed gespeeld door Daniël! Hoe ziet de stelling er nu uit?

We komen nu in een boeiende fase van de partij. Zowel Tjark en Daniël komen nu met een serie zetten die sterk zijn 🙂 Bij Tjark begon het na de zet Le6. We krijgen nu achter elkaar 21…b4 (c3 uitschakelen!) 22. Tad1 bxc3 23. Lxc3 Pd4 25. Db2 Tfd8. Kijk heren, dat doen jullie beiden heel goed! Niks op aan te merken! Er zit bij beiden van jullie logica achter de zetten. Van Daniël was het verder slim dat hij Db2 speelde en niet sloeg op d4. We zijn in de volgende stelling beland:

Wit is hier aan zet. We hebben nog steeds een evenwichtige stelling. Zowel zwart en wit hebben hun stukken ontwikkeld. Zwart heeft nu een mooi paard op d4, wit kan nu even wachten met Pd5 (om f5 uit de stelling te halen. Het paard kan altijd nog naar d5. Toren naar d2 en torens verdubbelen zou prima zijn. Op het juiste moment een paard planten op het sterke veld d5. Daniël kwam alleen met een zet waar een belletje gaat rinkelen bij veel spelers. Hij kwam wel met een hele agressieve zet. Hij speelde namelijk 26. f4? Het ziet er spannend uit, maar het is teveel van het goede. Zwart heeft nu een handige variant wat wit gelijk in de problemen brengt. Zien jullie hem ook? Je krijgt 10 minuten de tijd om het te vinden. Het is cruciaal als schaker om zwaktes te spotten van vreemde zetten. Wat zou hier aan de hand kunnen zijn?

Heb je nagedacht en denk je het te weten, lees dan verder. Daniël gooit met de zet f4 heel zijn pionnenstructuur te grabbel. Zwart reageert correct met 26…exf4. Wit sloeg uiteraard terug door 27. gxf4 te spelen. Nu komt de belangrijke zet voor zwart. Tjark speelde sterk 27…De7! De pion op h4 is een probleem geworden. De stelling na De7:

Wit werd door de laatste zet voor zwart voor een niet al te ingewikkeld keuze gezet. Hij moest doorbijten en proberen complicaties erin te brengen. Anders gaat de pion op h4 verloren en is het snel over. Daniël speelde de zet 27. h5!? Een pion offer in ruil voor het wegjagen van de loper op e6, zodat wit daarna Pd5 kan spelen met een aanval op de dame. Zou het genoeg zijn? We gaan even kijken. Zwart speelde 27…gxh5en28. f5 Ld7 29. Pd5 volgde.

Ik moet toegeven. Het ziet er gevaarlijk uit. Het vervelende voor Daniël is alleen dat zwart hier een handige verdediging heeft en het daarna gelijk uit is. Het probleem voor wit zijn de zwarte velden. Na een zet als Dg5 en Le5 heeft wit een groot probleem en komt wit er niet meer doorheen. Zwart speelde dan ook 29…Dg5. Wit in problemen zag alleen niet meer hoe hij het moest bolwerken en ging op de agressieve toer. 30. Txd4 cxd4 31. Lxd4 werd gespeeld. Zwart had echter een gemeen trucje in petto, waardoor de partij gelijk over was.

De zet 31… Tc2! werd gespeeld. Na 32. Lxg7 Dxg2# 0-1 konden de handen geschut worden.

Een zeer interessante partij waarvan veel geleerd kan worden. Daniël scoorde uiteindelijk 4 uit 9. Hij was daar begrijpelijk niet echt tevreden mee. Hij begon het toernooi goed, maar verloor halverwege het toernooi in ronde vijf de aansluiting met de subtop. Voor Daniël is het leerpunt (naar aanleiding van al zijn partijen en het verleden) meer balans te vinden tussen zijn creativiteit en weten wanneer geduld te hebben. Daar zal meer balans nodig zijn. Hij zal meer oog moeten hebben voor cruciale momenten in de partij. Je bent zeker een speler die met gemak de 2000 grens kan doorbreken kerel. Dat zie ik terug in je spel. Zoals ik je op het kamp heb meegemaakt ben je serieus met het spel bezig en zal je zeker nog grote stappen gaan maken. Blijf toernooien spelen en je partijen goed analyseren! Analyseer met je tegenstanders en zorg ervoor dat hun zoveel mogelijk aan het woord zijn. Ook al hebben ze een lagere rating ja of nee. Probeer te begrijpen wat hun gedachtegangen zijn. Mocht ik volgende jaar in het land zijn, dan begeleid ik je weer met plezier gedurende het ONJK met het kamp van Spijkenisse. Verder zal ik af en toe analyses op de website van de vereniging zetten. Zo kan je ook kennis opdoen en meer begrip krijgen over het ‘waarom van zetten’.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.