Voorzeggen (1)

Voorzeggen (1)

Wat is een passende straf?

Inleiding

Een speler moet het spel zelf spelen. Hij mag niet spieken en hij mag niet worden voorgezegd. Dat begrijpt zelfs iemand die nooit de FIDE-regels heeft gelezen of ervan heeft gehoord. Het is het wezen van elk spel: op eigen kracht presteren. Het is het oerinstinct in de sport.

In de FIDE-regels zijn deze begrippen uit elkaar gehaald. In de ene paragraaf komt het verbod op spieken voor, in het andere het verbod op voorzeggen.

Het verbod op spieken richt zich tot de speler zelf. Het is geregeld in artikel 12.3a, dat met veel woorden luidt: ‘Tijdens het spelen is het spelers verboden gebruik te maken van enigerlei aantekening, informatiebron of advies of op een ander schaakbord te analyseren.’

Het verbod op voorzeggen richt zich tot anderen dan de speler. Het is geregeld in artikel 13.7a, dat luidt: ‘Toeschouwers en spelers van andere partijen mogen niet praten over of zich bemoeien met een partij. De arbiter kan overtreders hiervan, zo nodig, uit het spelersgebied verwijderen. Als iemand een onregelmatigheid waarneemt dan mag hij alleen de arbiter daarop attenderen.’

Indien tijdens het spel een speler spiekt is dat onsportief gedrag, en dat is het ook wanneer een ander de speler voorzegt. Het spel moet nu eenmaal eerlijk worden gespeeld. Gebeurt dat niet, dan is dat gemeen. Dan is het spel geen spel (of sport) meer. Spiekt een speler, of zegt iemand voor schendt het diens eigen integriteit. Hij zet het vertrouwen op het spel dat anderen in hem hebben. Dit gegeven zit diep in de genen van elke schaker, en omstander. Spieken of voorzeggen roept dan ook altijd hevig emotioneel en afkeurend gedrag op bij anderen en ook bij de scheidsrechter. Iedereen kan over dat onderwerp meepraten, en heeft een stevige, eigen mening over de hoogte van de straf die moet worden opgelegd. Het voorval wordt nooit vergeten. Degene die de code heeft geschonden wordt er altijd op aangekeken, ook al wordt er nadien niet meer over gepraat. Blunders in een schaakpartij worden vergeten, maar dat is niet zo bij het spiek- of voorzeggedrag. Het is goed indien men zich dit realiseert. Spieken en voorzeggen zijn een geval van ‘penny wise, pound foolish’.

Dit artikel gaat over voorzeggen, niet over spieken. Hierbij kan worden gedacht aan:

– het voorzeggen van de beste zet

– een slapende schaker wakker maken

– waarschuwen om de klok in te drukken

– signaleren van het vallen van de vlag.

Heel soms is de voorzegger een speler, bijvoorbeeld de speler die zijn tegenstander erop wijst dat hij is vergeten zijn klok in te drukken (denk bijvoorbeeld aan de partij James Mason – Siegbert Tarrasch, Hastings 1895).

In mijn artikel ‘Was de speler (stom)dronken?’ ben ik ingegaan op de vraag wat een scheidsrechter moet doen wanneer een schaker slaapt tijdens de partij.

Zie: schaaksite.nl/was-de-speler-stomdronken

In dit artikel geef ik ter illustratie enkele voorbeelden.

Giovanni Garinei (1846 – onbekend)

Overzicht van paragrafen

1. Dilaram, het oudste geval van voorzeggen

2. Een onuitroeibaar kwaad

3. Een slechte Nederlandse gewoonte

4. De niet-voorgezegde dubbele aanval

5. Het ondeugdelijke notatieformulier: geen voorzeggen

6. De opvatting van Gijssen

7. De redelijkheidstoets

8. De ‘klok-roepende’ teamgenoot

1. Dilaram, het oudste geval van voorzeggen

Het oudst bekende geval van voorzeggen is dat van Dilaram. In een Perzisch geschrift van 600 na Chr. wordt het verhaal beschreven. Het gaat om een Perzische koning die speelt tegen een jonge prins. Tijdens de partij wordt het bod steeds verhoogd, totdat de koning uiteindelijk zijn liefste vrouw uit zijn harem Dilaram inzet. Dilaram betekent grootste hartsvriendin.

Op een gegeven moment ziet de stelling er als volgt uit:

N.b. de witte loper op h3, moet zijn een olifant. Een olifant doet twee stappen en hij kan springen over een stuk.

De koning met wit is aan zet, maar zijn tegenstander dreigt op zijn eerstvolgende zet met mat in één. Wit dreigt te verliezen.

De koning onderbreekt de partij en gaat naar Dilaram. Hij bekent haar dat hij de partij gaat verliezen en dat hij haar als prijs heeft ingezet. Dilaram is een geniale schaakster. Zij kijkt naar de stelling en zingt een lied: ‘Shaha do rukh bidayh, Dilaram ra madayh, peel-o-piyadah paysh kun -o- asp kisht maat.’ Dit betekent: ‘Oh koning, offer je twee torens, maar niet Dilaram. Ga met je olifant vooruit en met de pion, en zet mat met het paard.’ De koning ziet het. En doet wat zij zingt.

1. Th8 + Kxh8 2. Olifant h3 – f5+ (een olifant doet twee stappen en hij kan springen over een stuk, tevens aftrekschaak) Th2 3. Txh2+ Kg8 4. Th8+ Kxh8 5. g7+ Kg8 6. Ph6 mat.

Het matpatroon van Dilaram ziet er als volgt uit (waarbij vroeger de loper een olifant was):

In de literatuur wordt het verhaal een liefdesverhaal genoemd. Het gedrag van Dilaram is een toonbeeld van liefde.

Toch is het wel vreemd als een speler zijn liefste geliefde als prijs inzet, en een omstander die zetten voorzegt. Waarbij overigens Dilaram als strafuitsluitingsgrond kan aanvoeren dat zij houdt van de koning en niet van de jonge prins. Als ik in haar plaats was geweest zou ik ook hebben voorgezegd.

2. Een onuitroeibaar kwaad

Een ontboezeming van grootmeester Donner: ‘En dan is er nog een ondeugd waar speciaal de Nederlanders in uitblinken. Ik moet thans het boetekleed aantrekken, want ik weet heus wel dat ik zelf bij uitstek mij pleeg over te geven aan het wangedrag, dat thans gesignaleerd moet worden. Tijdens de laatste olympiade in Nice hebben minstens drie teamcaptains geprotesteerd tegen de Nederlandse equipe, omdat wij tijdens de partij met elkaar praatten over elkaars partijen. Dat is inderdaad een onuitroeibaar kwaad waaraan, naar mijn gevoel, vooral de Nederlanders zich schuldig maken, al hebben de jonge Engelsen er tegenwoordig ook een handje van,’ J.H. Donner, De Koning, blz. 193, Schaakbulletin september 1974.

Ik vraag me wel af waarom de teamcaptains zich niet hebben gewend tot de hoofscheidsrechter. Het is zeer ernstig indien de teamcaptains geen vertrouwen hadden in hem. Een passende straf zou zijn geweest de betrokken spelers bij het vaststellen van de overtreding in ieder geval te verwijderen van het toernooi. Ik zie weinig verschil in dit onsportieve gedrag en het gedrag van een speler die een computer op het toilet raadpleegt. En die Duitse speler kreeg daarvoor in augustus 2011 een verbod van twee jaar om deel te nemen aan competities.

3. Een slechte Nederlandse gewoonte

Wit: Heikki M.J. Westerinen (Finland)

Zwart: Jan Timman

Schaakolympiade Haifa

20 november 1976

J.H. Donner, De Koning, Intuïtie, blz. 222-223.

Donner: ‘Deze partij moest in ieder geval gewonnen worden om Nederland een kans op een gouden plak te laten houden en na twee keer afbreken kwam ’s morgens vroeg na enkele zetten de volgende stand op het bord.

Hier had Westerinen 1. Lg7 moeten spelen, waarna de stand vermoedelijk niet gewonnen is voor zwart. Maar de Fin deed:

1. Td1 Waarop Timman direct toesloeg met:

1. … Ta4+

2. Kb3 Ta3+

3. Kb2

en vervolgens in een diep nadenken verzonk. Ik zat er vlak naast en dacht met hem mee. Wint de afwikkeling 3. … a1D hier? Na enkele minuten zag ik een eenvoudige oplossing: zwart moet eerst 3. … Lb4 spelen en dan op a1 afwikkelen, dat scheelt een tempo en wanneer wit naar a1 gaat met 4 Ka1 wint zwart het toreneindspel na 4. … Lc3+ Echter, na ongeveer een kwartier speelde Timman:

3. … a1D+

Hij stond van het bord op en de slechte Nederlandse gewoonte volgend tijdens de partij met elkaar te praten, liep ik hem achterna en beet hem toe: ‘Wat doe je nou, man? De koning komt op tijd naar d3 en dan is het remise. Je had eerst 3. … Lb4 moeten doen.’

Onthutst keek hij me aan. ‘Verdomd, daar heb ik helemaal niet aan gedacht! Je hebt gelijk! Hoe heb ik dat kunnen overzien?’

Ik vertel deze kleine episode, omdat uit het vervolg blijkt dat Timmans zet wel degelijk wint en ook de enige is die wint. (…) Met andere woorden: Timman deed de enige zet die goed was en dat hij aan geen andere zet gedacht had was alleen maar een bewijs van zijn intuïtie. Ook al meende hij even dat hij zich vergist had, zijn betere ik had het beter geweten,’ aldus grootmeester Donner.

Donner schrijft dit in De Volkskrant van 20 november 1976. Nu zou men verwachten dat er een storm van ingezonden reacties komt van lezers die het gedrag van Donner onbehoorlijk en onsportief vinden. Ook zou men verwachten dat de competitieleider eigenmachtig ingrijpt en maatregelen treft tegen Donner. Echter, niets daarvan, niemand reageert. Alsof het gedrag van Donner de gewoonste zaak van de schaakwereld is.

4. De niet-voorgezegde dubbele aanval

Wit: Jan Timman (2640)

Zwart: Garry Kasparov (2700)

KRO match Timman – Kasparov

Hilversum, 17 december 1985

Zojuist heeft zwart 40. … Ta3-a1 gedaan.

Daarna brult iemand keihard door de zaal: ‘Dame ef acht’. Timman doet enige tijd later 41. Df6+. Zwart geeft op. Later vertelt Timman dat hij de geroepen zet niet heeft gehoord.

5. Het ondeugdelijke notatieformulier: geen voorzeggen

Almelo, 13 december 2003

Almelo – VAS

Klasse 2A 2003-2004

13 december 2003

‘Almelo heeft bezwaar aangetekend tegen de uitslag aan bord 2 van de wedstrijd Almelo – VAS, die is gespeeld op 13 december 2003 in klasse 2A van de KNSB-competitie.

Ik heb kennis genomen van de volgende stukken: een brief gedateerd 14 december 2003 van de teamleider van Almelo, een verslag gedateerd 17 december 2003 van de teamleider van VAS, en een verslag gedateerd 29 december 2003 van de wedstrijdleider.

Uit de schriftelijke stukken leid ik af, dat het volgende is gebeurd. Aan bord 2 speelde een speler van Almelo tegen een van VAS. Er werd gespeeld met notatieformulieren die door Almelo ter beschikking zijn gesteld. Deze notatieformulieren bevatten twee kolommen. De linker kolom was bestemd voor de eerste twintig zetten. Elke zetruimte van deze linker kolom was omkaderd, behalve de onderste zetruimte die was bestemd voor zet 20. Bij deze zetruimte stond wel zet 20 vermeld en deze zetruimte bevatte wel een lijn aan de bovenkant en de beide zijlijnen, maar bevatte niet de lijn die aan de onderkant van deze zetruimte had behoren te staan. Meerdere spelers van VAS, onder wie de speler van VAS, hebben de zetruimte voor zet 20 niet gebruikt, maar zet 20 geschreven op de plaats die bestemd was voor zet 21, en zo verder genoteerd. Toen speler van VAS 38 zetten had gedaan, vroeg de teamleider van VAS aan de wedstrijdleider of hij de speler van VAS mocht attenderen op de onjuistheid van zijn notatie. De wedstrijdleider, die druk bezig was met het letten op andere borden, gaf hem daartoe toestemming. De teamleider van VAS attendeerde vervolgens de speler van VAS op de onjuistheid van zijn notatie. Daarna zette de speler van Almelo de klok stil en eiste hij de partij op wegens het bemoeien met de partij door anderen. De wedstrijdleider gaf de speler van Almelo enige tijd extra. De speler van Almelo speelde onder protest verder. De partij eindigde in remise. Almelo heeft tegen deze uitslag bezwaar aangetekend aangezien Almelo de overtuiging had dat de speler van VAS de tijd zou hebben overschreden als de teamleider van VAS niet zou hebben ingegrepen.

Ik beoordeel de zaak als volgt. Er moet worden gespeeld met notatiebiljetten die zo duidelijk zijn, dat er bij de spelers redelijkerwijs geen verwarring kan ontstaan waar een zet moet worden opgeschreven. Reeds uit het feit dat meerdere spelers van VAS zet 20 hebben genoteerd op de plaats die bestemd was voor zet 21, volgt, dat de gebruikte notatiebiljetten hier niet aan voldeden en daarom ondeugdelijk waren. Het feit dat enkele spelers van VAS zet 20 wel opgeschreven hebben in de zetruimte die bestemd was voor zet 20, maakt dit niet anders. Als gebruikte notatiebiljetten ondeugdelijk zijn, is de wedstrijdleider gerechtigd, en zelfs verplicht, de spelers daarop te wijzen. Toen bleek dat de speler van VAS door de ondeugdelijkheid van het notatiebiljet de zetruimte voor zet 20 had overgeslagen en daardoor zet 38 had genoteerd in de zetruimte die bestemd was voor zet 39, had de wedstrijdleider dan ook het recht, en zelfs de plicht, de speler van VAS daarop te wijzen. De wedstrijdleider had dit beter zelf kunnen doen, maar nu de teamleider van VAS dit deed na daartoe toestemming te hebben gekregen van de wedstrijdleider, is de handelwijze van de teamleider van VAS niet onjuist. Daarom wijs ik het bezwaar van Almelo af.

A.A. Schuering

Competitieleider’

Mijn commentaar

De vereniging gebruikt een ondeugdelijk (gebrekkig) formulier. Verschillende spelers van het bezoekende team worden daardoor op het verkeerde been gezet. Zij slaan de ruimte bij zet 20 over en gaan na het vakje van zet 19 direct door naar het vakje van zet 21. Dit kan uiteraard grote gevolgen hebben wanneer sprake is van tussentijdse tijdnood.

Wanneer de tijdnoodfase dan ook is aangebroken, ontdekt de teamleider van VAS dat een speler uit zijn team het twintigste vakje heeft overgeslagen. Die speler denkt uiteraard dat hij zijn 39ste zet heeft gedaan, terwijl dit zijn 38ste zet was. Als hij na het noteren van de zet in het 40ste vakje denkt de norm te hebben gehaald, en de tijd neemt om na te denken dreigt hij door zijn vlag te gaan.

De teamleider informeert de scheidsrechter hierover. Wat moet de scheidsrechter doen? Als hij de betrokken speler erop attendeert, is dat dan voorzeggen? Voor het antwoord op deze vraag zijn van belang de artikelen 13.2, 8.1 en 8.3 van de FIDE-regels.

Op grond van de tweede volzin van artikel 13.2 moet de scheidsrechter ervoor zorgen dat ‘de goede speelomstandigheden worden gehandhaafd’. Tot die omstandigheden behoren ook het verstrekken van notatieformulieren als een speler er om vraagt. De scheidsrechter moet zorgen voor de aanwezigheid van het voorgeschreven notatieformulier, vgl. artikel 8.1 in verband met artikel 8.3 van de FIDE-regels. Dat is een van de vele petten (= verschillende taken) die een scheidsrechter draagt. Het is deze keer geen rechtsprekende taak of een adviserende taak, maar een zgn. faciliterende taak, een service verlenende taak.

Nu de teamleider de scheidsrechter heeft ingelicht weet deze dat de ‘speelomstandigheden’ niet voldoen aan de wettelijke eisen. Iets waarvoor hij verantwoordelijk is. Nu moet de scheidsrechter eigenmachtig ingrijpen om alsnog te zorgen dat wordt voldaan aan de goede speelomstandigheden. Echter, de scheidsrechter moet op dat moment zijn aandacht schenken aan andere borden. Daarom geeft hij toestemming aan de teamleider zijn teamgenoot te wijzen op het gebrek in het formulier. Op grond van deze machtiging doet de teamleider dat. Dit nu accepteert de speler van Almelo niet. ‘Dit is voorzeggen!’ Bij vermeende schending van integriteit spelen emoties immers heel snel een rol. De speler claimt – begrijpelijk – de winst van de partij. De scheidsrechter wijst de claim af en kent de speler extra bedenktijd toe.

Het conflict dat is ontstaan is typisch een communicatieprobleem. Weliswaar is de teamleider gerechtigd zijn teamgenoot te informeren, en is het dus geen voorzeggen. Echter, hij vertelt niet – of te laat – dat de scheidsrechter hem daarvoor toestemming heeft gegeven. Hij had zich moeten legitimeren als sprekende namens de scheidsrechter. De speler van Almelo kan natuurlijk niet ruiken dat de teamleider was gemachtigd, gemandateerd. Het is dan ook begrijpelijk dat deze abusievelijk meent met een bemoeial of met een voorzegger te maken te hebben. Hoewel de ingreep rechtmatig was, riep het gedrag van de teamleider irritaties op. Als hij die toestemming had verteld was daarvan geen sprake geweest. En was er wellicht geen conflict gekomen. Vandaar dat men bij conflicten altijd moet letten op de manier van communiceren. Die is veelal de bron van het conflict.

De essentie van deze zaak is aldus:

– indien een speler het formulier gebruikt dat de organisatie heeft verstrekt, moet de scheidsrechter ervoor zorgen dat dat een deugdelijk formulier is (artikel 13.2 in verband met 8.1 en 8.3 van de FIDE-regels)

– indien het formulier van de organisatie ondeugdelijk is, moet de scheidsrechter eigenmachtig ingrijpen om het gebrek te herstellen (artikel 13.2)

– indien de scheidsrechter daartoe niet in staat is, is hij bevoegd ieder ander in dat geval te machtigen om namens hem in te grijpen in een partij, en de speler te wijzen op het ondeugdelijke formulier

– de gemachtigde, de mandataris, moet zich bij zijn optreden legitimeren als sprekende namens de scheidsrechter

– nu de scheidsrechter toestemming heeft gegeven is geen sprake van voorzeggen

– het geschil is in feite een communicatieprobleem.

6. De opvatting van Gijssen

In verschillende columns heeft Gijssen vragen van lezers beantwoord over wat te doen tegen voorzeggen. Zie zijn columns van:

– januari 1999, Through the eyes of a spectator

– april 2000, Standing pat

– januari 2002, How to get a title?

– februari 2002, Capturing the king

– december 2003, My cell phone vibrates!

Gijssen meent dat een speler nooit de dupe mag worden van fouten van anderen (omstanders, zoals teamleiders, en bij jeugdtoernooien een voorzeggende ouder). Zo meldt hij dat in het verleden de commissie van beroep van de KNSB eens heeft beslist: een speler hoort niet te worden bestraft voor de fout van een ander. Hij verwijst wellicht naar de zaak Het Witte Paard (HWP(Z)) – ASG Klasse 1B 1998-1999, 19 september 1998, beslissing competitieleider van 25 september 1998, beslissing commissie van beroep van 7 december 1998, Zaaknummer: 9899-1.

Het gaat er dan ook om wat een passende straf is voor de voorzegger. Daar is Gijssen terughoudend in. Het komt erop neer dat in eerste instantie dit is overgelaten is aan het oordeel van de scheidsrechter. Die zoekt het maar uit.

In de eerste plaats ben ik het niet eens met de beleidsopvatting van Gijssen dat ‘een speler nooit de dupe mag worden van fouten van anderen’. Ik begrijp niet waarom een speler mag profiteren van onsportief gedraging van zijn teamgenoten of zijn teamleider. Het voorzeggen is toch gedaan in het belang van het team?

In de tweede plaats stuurt Gijssen de lezer met een kluitje in het riet. Want, de amateur scheidsrechter die weinig tijd heeft om na te denken over de FIDE-regels, vraagt nu juist op dit punt het advies van de professionele topscheidsrechter. Die professional heeft daar immers veel langer over kunnen nadenken. De amateur zoekt enigszins houvast. Wat moet ik in voorkomend geval doen: een tijdstraf, een nul? Dan is een antwoord ‘mag je zelf weten’ uitstekend, maar dan moet men later niet zeuren als men het met de straf van de amateur scheidsrechter niet eens is. Het was juist de taak van de professional een amateur op dit punt een handreiking te geven. Dat is toch de bedoeling van een column? Men kan er kennis van nemen, de opvatting overnemen of zo nodig daartegen afzetten.

Er zijn nu eenmaal scheidsrechters met de mentaliteit van een havik, terwijl anderen meer die hebben van een duif. Daartussenin zit een grote mengroep: soms havik, soms duif. Het is mensenwerk.

7. De redelijkheidstoets

Bij voorzeggen of spieken geeft artikel 13.4 van de FIDE-regels een opsomming van mogelijke straffen. Het artikel luidt:

De arbiter kan een of meer van de volgende straffen opleggen.

a. een waarschuwing,

b. vermeerdering van de bedenktijd van de tegenstander,

c vermindering van de bedenktijd van de in overtreding zijnde speler,

d. de partij verloren verklaren,

e. vermindering van de punten in de partij, gescoord door de in overtreding zijnde speler,

f. vermeerdering van de punten in de partij, gescoord door de tegenstander van de in

overtreding zijnde speler tot het maximum beschikbare aantal punten in deze partij,

g. een speler uitsluiten van het toernooi.

Het artikel regelt in de aanhef dat de arbiter een straf kan opleggen. Het gaat om een afweging van belangen. Aan de ene kant de tegenstander en aan de andere kant de speler die is voorgezegd of heeft gespiekt. Plus het algemeen belang te voorkomen dat het schaakspel in diskrediet wordt gebracht. Daarbij is het de vrijheid van de scheidsrechter om die belangen af te wegen.

De straf en de hoogte van de straf zijn te toetsen in bezwaar en beroep. Het criterium is niet ‘wat zou ik als competitieleider (of als commissie van beroep) in dat geval hebben beslist?’ Nee, de toets is: is het redelijk dat de scheidsrechter die straf heeft kunnen opleggen? Het is een marginale toets, een redelijkheidstoets. Want, de betrokken scheidsrechter stond in de vuurlinie en kon de situatie het beste overzien rekening houdend met alle relevante omstandigheden.

8. De ‘klok-roepende’ teamgenoot

Wit: een speler van Ontspanning 1

Zwart: een speler van Messemaker 4

RSB-competitie, klasse 2A

24 oktober 2005

1. d4 Pf6 2. c4 g6 3. Pc3 Lg7 4. e4 d6 5. Pf3 0-0 6. Le2 e5 7. 0-0 Pc6 8. d5 Pe7 9. Lg5 h6 10. Le3 Pg4 11. Dd2 Pxe3 12. fxe3 f5 13. Tae1 Ld7 14. b4 a6 15. a3 b6 16. exf5 Pxf5 17. Ld3 g5 18. Dc2 g4 19. Pd2 Dg5 20. Lxf5 Lxf5 21. e4 Lg6 22. Dd3 h5 23. c5 b5 24. Pdb1 h4 25. Pd2 Lh6 26. Pdb1 De7 27. c6 Dg5 28. Pd1 g3 29. h3 Tf4 30. Txf4 exf4 31. Pd2 Lh5 32. e5 dxe5 33.d6 cxd6 34. Pe4 Df5 35. Dxd6 Lxd1 36. Dxh6 Lc2 37. Pf6+ Kf7 38. Pd7 Te8 39. Dd6 e4 40. c7 f3 41. gxf3 exf3 42. Txe8 f2+ 43. Kf1 g2+ 44. Ke2

44. … f1D+ .

Bedenktijden:

Wit: 5 minuten en 51 seconden

Zwart: 3 minuut en 48 seconden.

Zwart brengt niet de klok van de witspeler in beweging. Hij meent dat hij vervolgens zijn tegenstander in drie zetten mat kan zetten. Hij leunt achterover en drukt opzettelijk de klok nog niet in. Hij verwacht namelijk dat de tegenstander zal opgeven. De zwartspeler heeft nog bijna vier minuten bedenktijd. Een teamlid van hem dat zijn partij reeds heeft beëindigd, waarschuwt: ‘Klok’. Vrij kort daarna druk de zwartspeler alsnog zijn klok in.

Voor de toekijkende scheidsrechter is dit reden om eigenmachtig de partij voor zwart verloren te verklaren. Daarop ontstaat een grote ophef. Bovendien wijzigt de scheidsrechter de uitslag van de partij van de speler die ‘Klok’ heeft geroepen, van ‘gewonnen voor die speler’ in: verloren voor die speler. De scheidsrechter verklaart dus twee partijen voor verloren. Daardoor wordt de eindstand 4½ – 3½. Tegen die beslissing tekent Messemaker 1847 bezwaar aan bij de competitieleider van de RSB en vraagt de uitslag vast te stellen op 2½ – 5½.

Hierna geef ik een passage uit de verklaring van de scheidsrechter, gevolgd door de beslissing van de competitieleider van de RSB.

Uit de verklaring van de scheidsrechter:

‘De zwartspeler had na zijn zet gedaan te hebben, daarna zijn klok niet ingedrukt en

wachtte achterovergeleund de zet van zijn tegenstander af. In de kennelijke paniek gedreven gebaarde een teamgenoot van zwart zeer nadrukkelijk naar de zwartspeler en riep: ‘Klok’. Ik heb dit zien gebeuren, hetgeen ook door een aantal getuigen van het team van Messemaker 1847 en Ontspanning werd gezien. De teamgenoot van zwart ontkende zijn daad ook niet. Na dit onsportieve gebeuren heb ik de partij stilgelegd en de partij voor de witspeler gewonnen verklaard om reden dat deze partij wellicht op tijd had kunnen worden beslist. Gelet op de gunstige tussenstand 4½ -2½ voor Messemaker 1847 vond ik de daad van een ervaren schaker als het teamgenoot van zwart geheel onbegrijpelijk. Een woedende teamleider te weten dezelfde zwartspeler spuwde figuurlijk zijn gal over zijn tegenstander en mij. Toch hoorde ik nog een teamspeler van Messemaker opmerken, dat hij – de zwartspeler – eerder woedend op zijn teamgenoot zou moeten zijn. Gelukkig had Messemaker dus ook teamleden met een sportieve inslag. Onbegrijpelijk vind ik voorts, dat de zwartspeler zelfs na enige dagen van overdenking nog steeds heftig op een en ander ingaat. Door zijn woede op die avond overmand heeft hij kennelijk ook niet gehoord, dat ik hem meerdere malen heb gewezen op het feit, dat hij onder protest het wedstrijdformulier kon tekenen. Alhoewel ik nu achteraf moet opmerken, dat hij dat gegeven als teamleider moest weten. Toch ben ik het volledig eens met het voorstel van de zwartspeler om zijn teamgenoot alsnog een nul toe te kennen.

Het onsportief helpen van je teamgenoot mag volgens mij niet ongestraft plaatsvinden. Op grond van bovenstaande claimt SV Ontspanning de uitslag te corrigeren en derhalve te bepalen op 4½ -3½ in het voordeel van SV Ontspanning. Tot slot nog de volgende kanttekeningen. De klok van de zwartspeler stond bij het stilzetten op 3 minuten 48 seconden. De klok van de witspeler op 5 minuten en 51 seconden. De zwartspeler gaf die avond na het stilzetten van de klokken aan, dat na promotie van zijn g-pion tot derde dame hij de partij in twee tot drie zetten wit mat kon zetten.

Als hij dit had gedaan volgt zelfs mat in 6 voor wit dus andersom!! Vooral bij tijdnood is van alles en nog wat mogelijk. Als bij een zinderende eindpartij beide spelers enkele minuten tijd hebben kan het niet zo zijn, dat een van zijn teamgenoten ongestraft een spelende teamgenoot kan helpen. Als blijkt dat dit onbestraft blijft, geeft men een vrijbrief bij volgende competitiewedstrijden,’ aldus de scheidsrechter.

De beslissing van de competitieleider van de RSB

‘Beslissing van de competitieleider van de RSB

7 november 2005

Ontspanning 1 – Messemaker 1847 4

De feiten

De beide spelers hebben nog enkele minuten op de klok. De zwartspeler voert zijn 44e zet uit en brengt de klok van zijn tegenstander niet in werking. Een medespeler, welke reeds uitgespeeld was en dus als toeschouwer aanwezig bij de overige partijen, reageert door ‘klok’ te roepen. Waarna de zwartspeler zijn klok indrukt. De wedstrijdleider wordt geroepen en deze verklaart de partij voor de zwartspeler verloren.

Overwegingen

Bij deze claim is het niet de wedstrijd tussen de spelers achter het bord die ter discussie staat, maar het gedrag van een medespeler van Messemaker 1847. Deze speler was reeds uitgespeeld, wat hem, volgens artikel 12.4 van het FIDE-reglement, tot toeschouwer bij de overige partijen beschouwd.

Artikel 13.7a stelt dat toeschouwers (en spelers van andere partijen) niet mogen praten over of zich bemoeien met een partij. Mijns inziens heeft de arbiter in dit geval verkeerd gehandeld. De arbiter had conform hetzelfde artikel (13.7a) de toeschouwer, uit het spelersgebied kunnen verwijderen. Daarnaast had hij eventueel de bedenktijd van de witspeler (Ontspanning) kunnen vermeerderen. Een vermindering van de bedenktijd van de zwartspeler zou niet gepast zijn geweest, aangezien de resterende bedenktijd niet zo ruim meer was. De partij voor de zwartspeler verloren verklaren is een te zware straf, hij kan er niets aan doen dat zijn medespeler zich ongevraagd met de partij bemoeit. De partij had daarna gewoon voortgezet moeten worden!!

Aangezien na analyse van de stelling blijkt dat zwart in slecht enkele zetten wit mat zet, wordt de claim van Messemaker 1847 gehonoreerd. De uitslag wordt gecorrigeerd tot 0-1.

En passant kwam er een claim van Ontspanning betreffende de partij op bord 1, om de uitslag te corrigeren in 1-0. Deze claim, om de partij van de heer X (bord 1, Messemaker 1847) verloren te verklaren, omdat zich heeft bemoeid met de partij, wordt ongegrond verklaard.

De uitslag van de wedstrijd Ontspanning 1 – Messemaker 1847 4: 2½ – 5½.

De competitieleider RSB’

Mijn commentaar

De scheidsrechter legt een straf op. De toets voor de competitieleider is die van een redelijkheidstoets. Dat wil zeggen dat als de competitieleider de straf wijzigt, hij moet uitleggen waarom de opgelegde straf onredelijk was. Dat nu doet de competitieleider niet. Simpel gezegd beslist hij op een manier alsof hij zelf bevoegd was om straffen uit te delen. Dat is een onjuist criterium.

De vragen zijn dan ook:

1. in de partij waarin ‘Klok’ werd geroepen door een teamlid van zwart: is het redelijk dat de scheidsrechter de partij verloren heeft verklaard voor zwart?

2. de uitslag van de partij van het teamlid dat ‘Klok’ had geroepen te wijzigen in verlies voor die speler: is die straf redelijk?

De FIDE hanteert een zwaar strafklimaat. Bijvoorbeeld, de reglementaire nul bij te laat komen, de nul bij de mobiele telefoon. Fraude met behulp van een computer (= spieken) wordt gestraft met twee (Duitsland) of drie jaar (KNSB) verbod om te schaken in competitieverband. Welnu, dan valt er veel voor te zeggen het voorzeggen te straffen met een nul. Voorzeggen is namelijk aanzienlijk ernstiger dan te laat komen, of het afgaan van een mobieltje. Vandaar dat als een scheidsrechter bij voorzeggen een nul oplegt, die straf de redelijkheidstoets met gemak kan doorstaan. Ik vind een nul ook prima als straf, opdat elke speler er goed van doordrongen is dat hij zijn mond moet houden over andermans partij. En dat geldt ook voor het voorzeggen om de klok in te drukken.

Wat betreft het antwoord op de eerste vraag. De voorzeggende speler handelde eigenmachtig in het belang van het team. Dan heb ik er ook geen moeite mee het gedrag van de voorzeggende speler via de voorgezegde teamspeler aan dat team toe te rekenen. Dat nu is de essentie van teamsport. Samen uit, samen thuis. De beslissing van de scheidsrechter de speler een nul toe te kennen, kan dan ook gemakkelijk de redelijkheidstoets doorstaan. Een team mag nooit profiteren van zijn eigen hoogst onsportief gedrag.

Wat betreft het antwoord op de tweede vraag. Of het redelijk is ook de afgelopen partij van de voorgezegde speler een nul te geven. Van belang is te weten wat de reden is geweest van de scheidsrechter dat te doen. Dat weten we niet. Dan kunnen we die beslissing ook niet marginaal toetsen. Er zijn wel redenen te geven waarom dat redelijk is. Voorzeggen is ernstiger dan te laat komen, het afgaan van een mobiele telefoon. Het is zelfs enigszins te vergelijken met fraude met behulp van een computer. Dus.

Kortom, ik heb geen moeite met de beslissing van de scheidsrechter wat betreft het verlies van de partij van de voorgezegde speler. Of dat ook zo geldt voor de partij van de voorzeggende speler weet ik niet. In ieder geval zijn spelers die van plan zijn te willen voorzeggen flink gewaarschuwd. Laat dat een les zijn voor een ieder.

5 Reacties

  1. Avatar
    Lucas 20 augustus 2011

    Ik ben het absoluut oneens met de conclusies van De Groot in dit verhaal.

    Ten eerste een formeel bezwaar. De Groot voert aan dat de FIDE een streng strafklimaat heeft en geeft enige voorbeelden. Echter, casus 8 speelde in 2005 toen die maatregelen nog niet allemaal bestonden. Dat strenge klimaat is iets van de laatste paar jaar.

    Maar, los daarvan, de RSB competitieleider heeft destijds, zo lees ik, een zeer juist en wijs besluit genomen!

    Je partij verliezen omdat iemand anders "klok" roept!? Veel gekker kan het niet worden. Neem het voorbeeld van Timman – Kasparov; had wit de partij moeten verliezen omdat iemand "dame ef acht" riep? Nee, natuurlijk niet.

    Meestal zijn de omstanders of teamgenoten die in hun domheid of enthousiasme wat roepen niet sterker dan de speler zelf. Ook als ze wel sterker zijn, dan hoeft het advies nie per se goed te zijn. En ook als het advies achteraf wel goed blijkt te zijn, dan is dat vaak op het moment zelf nauwelijks te beoordelen. Samenvattend: voorzeggen is altijd hinderlijk – voor beide spelers! De juiste straf is dus het verwijderen van de voorzegger en eventueel een tijdcompensatie.

  2. Avatar
    Paul-Peter Theulings 20 augustus 2011

    Een goede straf voor voorzeggen in een teamwedstrijd vind ik het

    uitdelen van een administratieve 0 voor het bord waar voorgezegd is.

    Deze 0 is alleen geldig voor de totale teamuitslag, niet voor de

    individuele uitslag aan het bord.

  3. Avatar
    Pieter de Groot 20 augustus 2011

    Bij het opleggen van straffen is de essentie dat het niet de competitieleider of de commissie van beroep zijn die de straf oplegt, maar de scheidsrechter. Op grond van de eerste volzin van artikel 13.4 (de arbiter kan straffen opleggen) heeft hij een vrije bevoegdheid straffen op te leggen die hij goeddunkt. De scheidsrechter heeft dus een grote vrijheid. Echter, die vrijheid is niet onbegrensd. Die grens is de marginale toets van de competitieleider.

    Het is de taak van de competitieleider de hoogte van die straf marginaal te toetsen: heeft de scheidsrechter redelijkerwijs die straf mogen opleggen? Het gaat er dus niet om wat de competitieleider zelf zou hebben beslist als hij in de schoenen van de scheidsrechter had gestaan. Als een competitieleider een andere straf wil opleggen moet hij uitleggen waarom de straf van de scheidsrechter onredelijk is. Dat nu heeft de competitieleider niet gedaan.

    Al in juli 2005 was de dwaze, reglementaire nul bij het afgaan van een mobiele telefoon ingevoerd. En, of een mobiele telefoon een nauwelijks hoorbaar piepje gaf: met een wave nam het team van de tegenstander het punt in ontvangst. De absurde voorbeelden zijn bekend. En dat alles in het kader van de strijd tegen het vermeende spieken met behulp van een mobiele telefoon (met als gevolg dat vele amateurschakers zijn gestopt met schaken omdat zij mobiel bereikbaar moesten zijn).

  4. Avatar
    Joost Jansen 21 augustus 2011

    Wanneer er in een speelzaal een mobieltje afgaat (en dat kan tegenwoordig gepaard gaan met allerhande geluiden), dan levert dat hinder op voor iedereen die op dat moment aan zet is. De straf die daarop staat heeft mijns inziens dan ook niet slechts te maken met ‘vermeend spieken’, maar ook met het verstoren van de speelomstandigheden.

    Dat schakers met schaken gestopt zijn omdat ze mobiel bereikbaar moeten zijn is natuurlijk larie. Het gaat er niet om dat ze mobiel bereikbaar zijn, het gaat erom dat ze bereikbaar zijn. Ik adviseer spelers in een dergelijk geval altijd om het thuisfront het telefoonnummer van de receptie of de bar van de speelgelegenheid door te geven. In geval van nood kan men van daaruit de betreffende speler in no time bereiken. Ook hebben moderne mobieltjes tegenwoordig een schier onhoorbare trilfunctie. Als een speler voor de wedstrijd uitlegt waarom hij per se bereikbaar moet zijn, zal een arbiter daar doorgaans geen bezwaar tegen maken. Het is wel raadzaam om dan ook de tegenstander in te lichten, zodat er geen consternatie ontstaat als de (eventueel aan zet zijnde) speler de speelzaal verlaat om een gesprek aan te nemen.

  5. Avatar
    Pieter de Groot 22 augustus 2011

    Er werden voor de invoering van de reglementaire nul bij het afgaan van een mobiele telefoon twee argumenten gehanteerd: de hinder en fraude. Lees de columns van Gijssen er maar op naar. Toen Gijssen in moeilijkheden kwam omdat hij niet kon uitleggen waarom het piepje van een mobiele telefoon ernstiger is dan het geluid van een zak chips, hanteerde hij het fraude argument. Dat is ook de reden waarom de FIDE-regels verbieden het mobiel op een trilstand te staan. Niet alle regionale bonden laten de trilstand toe, de HSB bijvoorbeeld heeft een uitzondering gemaakt in het HSB-competitiereglement en laat de trilstand uitdrukkelijk toe.

    Maar veel regionale bonden kennen die uitzondering niet. Dan heeft een scheidsrechter ook niet de bevoegdheid een ontheffing te geven. Waar haalt hij die bevoegdheid vandaan?

    Bovendien kennen we het gedonder wat er gebeurt als een scheidsrechter een ontheffing verleent. Een oplossing bereikbaar te zijn via iemand achter de bar is veel te omslachtig. Met als gevolg: leden die opzeggen. Helaas ken ik die.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.