Remiseaanbod als belediging (update)

Een remiseaanbod als belediging

Een onsportief psychologisch meesterstuk

De Engelse grootmeester Nigel Davies geeft een voorbeeld van een partij waarin een remiseaanbod is gedaan met als bedoeling de tegenstander te beledigen. Daardoor is deze minder geconcentreerd waardoor hij in een valstrik tuint. Davies beschouwt deze partij als een psychologisch meesterstuk. Hij beweert dat zijn handelwijze is geoorloofd. Maar is dat ook zo?

  1. Een remiseaanbod als psychologisch meesterstuk
  2. Davies – Kaiumov, 1997
  3. Het afleiden van de tegenstander
  4. De opvatting van Dominic Lawson
  5. De opvattingen van David Schields en Brenda Bredemeier
  6. Schaken is geen oorlog
  7. Wie een kuil graaft voor een ander …

1. Een remiseaanbod als psychologisch meesterstuk

Nigel Davies (geboren in 1960) is een Engelse grootmeester (2494), schaakcoach en schrijver van de volgende schaakboeken: ‘The Grünfeld Defence’, ‘The Veresov’, ‘The Dynamic Reti’, ‘The Trompowsky’, ‘King’s Indian Attack’ en ‘Starting Out: The Modern’.

Hij heeft ook een website, waarin hij korte schaaklessen geeft, the Chess Improver, www.chessimprover.com

Op 17 oktober 2011 schrijft hij een korte schaakles over het aanbieden van remises: ‘Mensen staan er niet vaak bij stil dat een remiseaanbod een wapen is, het kan een zeer doeltreffend wapen zijn. De volgende partij is mijn psychologisch meesterstuk dat ik heb toegepast met deze tactiek. Op het moment waarop ik mijn verraderlijke valstrik span is mijn tweede remiseaanbod bedoeld om mijn tegenstander te beledigen. Ik haast me eraan toe te voegen dat dit alles gebeurt binnen de regels en dat mijn tegenstander zich gedroeg als iemand die snel is te beledigen. Schaken is oorlog,’ aldus Davies.

Vervolgens geeft hij het volgende voorbeeld.

2. Davies – Kaiumov, 1997

Wit: Nigel R. Davies

Zwart: Dmitry D. Kaiumov

Calcutta, 1997

Goodricke Open

Negende ronde

Commentaar: Nigel Davies

chessimprover.com/?p=1864

1. c4 Pf6 2. Pf3 b6 3. g3 c5 4. Lg2 Lb7 5. 0-0 e6 6. Pc3 a6 7. Te1 Le7 8. e4 d6 9. d4 cxd4 10. Pxd4 Dc7 11. Le3 Pbd7 12. Tc1 0-0 13. f4 Pfd8 14. f5 Pf8 15. De2 Te8 16. g4 h6 17. h4 P6h7 18. Df2 Lf6 19. Pf3 Pd7 20. fxe6 fxe6 21. g5 hxg5 22. hxg5 Le5 23. Dh4 Omstreeks deze zet deed ik mijn eerste remiseaanbod. Daarbij hoopte ik dat mijn mindere stelling zou verbergen dat ik beschikte over enkele agressieve stukken. Maar mijn tegenstander wees het aanbod af.

23. … Phf8 24. Dg4 g6 25. Ted1 Lg7 26. Lf4 Dc5 27. Kh2 Pe5 28. Pxe5 Lxe5 29. Lxe5 dxe5 30. Pe2 Tad8 31. b3 a5 32.Pg1 Td4 33. Pe2 Td6 34. Txd6 Dxd6 35. Pg1 Td8 36. Pf3 Td7 37. Te1 Th7 38. Kg1 a4 39. Dg3 Pd7 40. Ph2 Tf7 41. Pg4 Tf4 42. Pf2 axb3 43. axb3 Lc6

In deze stelling plaatste ik een sluwe valstrik, maar zou mijn tegenstander erin trappen? Misschien niet, tenzij ik de druk zou opvoeren. Vandaar dat ik na mijn volgende zet het wapen inzette van een beledigende remiseaanbod. Dat was van mijn kant vooral een armzalige vorm van omgangsvormen, omdat ik eerder in de partij al eens remise had aangeboden.

44. Pd3 Dd4 45. De3 Tg4 46. Kh2 Dxe3 47. Txe3 Txg5 48. Lf3 Pf6 49. Pf2 Ph5 50. Te1 Tg3 51. Lxh5 Txb3 52. Tg1 Kf8 53. Txg6 Ke7 54. Lg4 Ld7 55. Ph3 Tc3 56. Pg5 Txc4 57. Lxe6 Tc2 58. Kg3 Le8 59. Th6 Tc1 60. Lg4 Tg1 61. Kf3 La4 62. Te6 Kf8 63. Ph7 Kf7 64. Lf5 b5 65. Tb6 Kg7 66. Tb7 Kh6 67. Pf6 Tf1 68. Kg2 Tb1 69. Pd5 Ld1 70. Pc3 Tb2 71. Kg3 Tb3 72. Kh4 en mat op h7 volgt.

Is een remiseaanbod als afleidingsmanoeuvre geoorloofd? Wie durft?

Het volgende is toegevoegd op 21 oktober, PdG.

3. Het afleiden van de tegenstander

Anders dan Davies beweert is een remiseaanbod met de intentie als afleidingsmanoeuvre, in strijd met de FIDE-regels. Het is afleiden, opdat de tegenstander uit zijn concentratie wordt gehaald. Het doel of de opzet van het aanbod is juist niet dat de tegenstander het aanbod aanvaardt, maar afwijst en door de afleiding de valstrik niet bemerkt. Vergelijk het met het opzettelijk op de 44ste zet schoppen van de tegenstander onder de tafel, of sigarettenrook in het gezicht blazen (in die tijd was roken in de speelzaal roken nog toegestaan). Het is pesten met als doel een concentratiestoornis teweeg te brengen bij de tegenstander.

Paragraaf 12 van de FIDE-regels gaat over het gedrag van de spelers en kent onder meer de volgende regels:

12.1 De spelers dienen zich te onthouden van handelingen waardoor het schaakspel in diskrediet wordt gebracht.

12.6 Het is verboden de tegenstander, op welke wijze dan ook, af te leiden of te hinderen. Hieronder vallen ook onredelijke claims of onredelijke remisevoorstellen, of het maken van lawaai of het anderszins laten klinken van geluiden in het spelersgebied.

Iets anders is of de tegenstander de opzet tot afleiden kan bewijzen. Indien de tegenstander de tussenkomst van de scheidsrechter inroept, zal Davies ongetwijfeld in alle toonaarden ontkennen. Een tegenstander kan niet kijken in het hoofd van een speler. Wat de achterliggende bedoeling van Davies is weet een tegenstander niet. Zo een scheidsrechter al iets wil zeggen over afleiden of hinderen, zal Davies dat altijd ontkennen, en de vermoorde onschuld kraaien. ‘Scheidsrechter, wat mijn tegenstander ook beweert, ik heb vol goede bedoelingen en op integere wijze tweemaal remise aangeboden.’ Of: ‘Ik heb met de beste bedoelingen op de 44ste zet remise aangeboden.’ Waarop de tegenstander met lege handen staat: de opzet tot afleiden valt niet te bewijzen. Vandaar dat een scheidsrechter de claim alleen kan toewijzen als hij beschikt over duidelijk bewijs. Bij ontbreken daarvan resteert de scheidsrechter niets anders dan de claim van afleiden/hinderen af te wijzen.

Stel nu dat Davies de opzet erkent. Dan is door zijn toegeven het afleiden bewezen. Het geval valt onder artikel 12.1 en 12.6. De scheidsrechter kan een straf opleggen genoemd in artikel 13.4:

13.4 De arbiter kan een of meer van de volgende straffen opleggen.

a. een waarschuwing,

b. vermeerdering van de bedenktijd van de tegenstander,

c vermindering van de bedenktijd van de in overtreding zijnde speler,

d. de partij verloren verklaren,

e. vermindering van de punten in de partij, gescoord door de in overtreding zijnde speler,

f. vermeerdering van de punten in de partij, gescoord door de tegenstander van de in

overtreding zijnde speler tot het maximum beschikbare aantal punten in deze partij,

g. een speler uitsluiten van het toernooi.

Gelet op het gure strafklimaat in de schaakwereld lijkt mij een nul voor Davies op zijn plaats.

In dit geval bekent onze held pas in 2011 wat zijn echte bedoelingen waren in een partij van 1997. En hij is er nog trots op ook. Hij noemt het ‘een psychologisch meesterstuk’. Als schaakdocent legt uit hoe iedereen zijn handigheid ook kan toepassen. Zijn gedrag is een grootmeester onwaardig, en draagt bij aan het verval van het schaakspel. Het advies van Davies is geen goede reclame voor het schaakspel. Bovendien beschadigt hij zijn eigen reputatie. Welke organisator wil zo’n man uitnodigen voor een toernooi?

4. De opvatting van Dominic Lawson

Dominic Lawson heeft in zijn boek ‘End Game’ en ‘The Inner Game’ een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de verharding in het schaakspel. Het begon met Botwinnik die voor zichzelf keihard was. Zo liet hij tijdens zijn trainingssessies sigarenrook in zijn gezicht blazen. Omdat Botwinnik zelf hoge eisen aan zichzelf stelde, verwachtte hij die ook van zijn tegenstanders. Dit onderwees hij zijn leerlingen.

Dan komt het verhaal van de tovenaarsleerling. Wat bedoeld was als een verdedigingsmiddel om zelf alle situaties de baas te zijn, wordt ingezet als een aanvalswapen. Een verschuiving van waarden en normen treedt in.

5. De opvattingen van David Schields en Brenda Bredemeier

Beroemd is het onderzoek van de Amerikaanse onderzoekers David Schields en Brenda Bredemeier aan de universiteit of California at Berkeley, uit 1986. Het is net zo bekend geworden als het onderzoek van prof. A.D. de Groot over het denken van de schaker.

Schields en Bredemeier formuleerden een aantal sportdilemma’s (stel je moet een wedstrijd spelen en van te voren weet je dat er niet wordt gecontroleerd op doping, zul je dan doping gebruiken?) en dilemma’s die in het gewone leven voorkomen. Die legden ze voor aan 50 individuele jongeren, middelbare scholieren en studenten, jongens en meisjes. Verdeeld in twee groepen. De ene groep bestond uit jongeren die deden aan wedstrijdsport (contactsport zoals basketbal), de andere groep jongeren deed in het geheel niets aan sport.

Welke jongeren hadden de sportiefste opvattingen? Wie denkt u?

Het onderzoek wees het volgende uit.

Wat betreft de sportdilemma’s hadden de jongeren die niet aan sport deden een significant hogere score op de sportiviteit dan de groep die wel aan sport deed. Datzelfde deed zich voor bij de maatschappelijke dilemma’s: de niet-sporters scoorden significant hoger op sportiviteit dan de sporters.

Overigens, in beide groepen werden sportdilemma’s lager gekwalificeerd dan maatschappelijke dilemma’s. Dat weer wel.

Tot slot was de kloof over de scores van sportiviteit tussen sportdilemma’s en maatschappelijke dilemma’s groter bij de sporters, dan bij de niet-sporters.

Deze uitkomsten heb ik de afgelopen jaren aan veel mensen verteld, ook aan schakers. De uitkomsten kwamen hen aannemelijk voor. Dat verraste me zeer. Ik had juist het omgekeerde verwacht, want sport (en schaken) zou een sporter (of een schaker) moeten bijbrengen wat sportiviteit is. Sportiviteit begint bij gevoel hebben voor een ander.

Ik liet me door het onderzoek van Schields en Bredemeier niet van de wijs brengen, en als jeugdleider bleef ik aan ouders uitleggen dat schaken sportiviteit bijbrengt. Ik ontdekte een verschil in het onderzoek van Schields en Bredemeier. Zij hadden een groep sporters onderzocht die aan contactsport deden (basketbal, voetbal, rugby etc.). Schaken is dat niet, is een individuele sport. Vandaar dat de uitkomsten nog wel eens voor schakers ‘significant’ anders (lees: gunstiger) kunnen zijn.

Dat neemt niet weg dat de opvatting van Davies wellicht wel past in de bevindingen van Schields en Bredemeier.

6. Schaken is geen oorlog

‘Schaken is oorlog,’ meent Davies. Door schaken op deze wijze te omschrijven heeft dat ook gevolgen voor de manier waarop iemand zich gedraagt. Dan heiligt ook het doel alle middelen. Dan gaat het ook om het winnen tegen elke prijs. Een begrip als ‘sportiviteit’ of ‘fair play’ komt in het vocabulaire van zo’n speler niet voor.

Woorden doen ertoe.

In ‘Volledige handleiding voor het schaakspel’, tiende druk, hanteert Euwe de termen ‘vijand’ en ‘vijandelijke stukken’. In andere schaakboeken wordt het neutrale ‘tegenstander’ gebruikt. En zo hoort het ook. Schaken is geen oorlog en de tegenstander is geen vijand.

Bij het schaakspel hoort altijd ruimte te zijn voor sportiviteit. Ook al is die door de FIDE-regels en met name door de vreemde interpretaties van de toparbiters weggejuridiseerd. Wat er verder ook van zij, een opvatting zoals Davies die verkondigt, hoort geen navolging te krijgen.

7. Wie een kuil graaft voor een ander …

Soms straft het kwaad zichzelf, en dat is maar goed ook. Denk maar aan het volgende voorbeeld. Het beroemdste remiseaanbod aller tijden.

Iemand biedt om tactische redenen remise aan en krijgt daar spijt van als de tegenstander het aanneemt. Maar er valt niets meer aan te doen. Zodra de tegenstander het aanbod aanneemt, is een remiseovereenkomst tot stand gekomen.

Wit: Lajos Portisch (Hongarije)

Zwart: Daniël Campora (Argentinië)

Amsterdam Open 1985

Ohra-toernooi

Negende ronde

New in Chess, september 1984, blz. 25 en 26

Schakend Nederland 1984, blz. 256 e.v.

In deze stelling biedt wit op de 14e zet remise aan.

New in Chess: ‘Nadat Campora het remiseaanbod had geaccepteerd, vertrok het gezicht van Portisch en stond hij – volgens enkele getuigen – geschokt op van het bord. Portisch zou slechts een tactisch remiseaanbod hebben willen plaatsen.

Campora had in de laatste ronde een grootmeesterresultaat kunnen behalen, maar daarvoor was het nodig dat de Argentijn zou winnen. Portisch kon zich daarom niet voorstellen dat zijn tegenstander op zijn vredesaanbod in zou gaan. Een afwijzing van het aanbod, zo had Portisch geredeneerd, zou Campora in een psychologisch precaire situatie hebben gebracht. Campora zou zich dan verplicht hebben gevoeld op winst te spelen. En van de risico’s die hij daarbij zou nemen, zou Portisch kunnen profiteren.

Maar die vlieger ging niet op. Campora miste de koelbloedigheid om door te spelen, misschien was hij terecht bang voor Portisch, in ieder geval bedacht hij zich geen ogenblik en nam het remiseaanbod aan. Deze miscalculatie had Portisch de eindzege gekost,’ aldus NIC.

Campora behaalde overigens in 1986 de grootmeesterstitel.

7 Reacties

  1. Avatar
    MvanLeeuwen 19 oktober 2011

    In de eerste plaats lijkt het me niet te beoordelen voor een scheidsrechter. Daarnaast kan de lezing van de zwartspeler compleet anders zijn, het gaat tenslotte niet alleen om gedrag, maar ook om de interpretatie daarvan.

    In de praktijk komt het vaak voor dat de sterker speler remise aanbiedt al hij de zaak niet vertrouwd, waar trek je de grens in dergelijke gevallen.

    Omdat er in de genoemde partij 20 zetten zitten tussen het eerste en het tweede remise aanbod denk ik niet dat er reglementair iets tegen de handelswijze is in te brengen.

  2. Avatar
    Twaburov 20 oktober 2011

    @MvanLeeuwen

    Het lijkt me toch zeker niet geoorloofd elke 20 zetten remise aan te bieden?

  3. Avatar
    MvanLeeuwen 20 oktober 2011

    @Twaburov

    Dat is ook niet wat er is gebeurd.

    Ik ben dan geen hoogvlieger op schaakgebied, maar ik kan me best partijen voorstellen waar een remise-aanbod op zet 20, 40 en 60 door een van de spelers totaal niet raar zou zijn. In 20 zetten kan er veel gebeuren.

  4. Avatar
    MvanLeeuwen 21 oktober 2011

    Naar aanleiding van de update:

    Zo simpel als hier geschetst ligt het volgens mij niet.

    1) Het is niet toegestaan om de tegenstander te hinderen.

    2) Als je de INTENTIE hebt om iemand te hinderen wil dat niet zeggen dat dat ook lukt.

    3) De tegenstander zal ook daadwerkelijk gehinderd moeten zijn. Dan is er sprake van hinderen zoals omschreven in het geciteerde artikel.

    Kortom; gedrag met de bedoeling om de tegenstander te hinderen is pas strafbaar als deze ook daadwerkelijk gehinderd is.

    Omdat we in het voorbeeld geen reactie hebben van de "vermeend gehinderde" kan over de strafbaarheid van het gedrag van Davies niet worden geoordeeld.

  5. Avatar
    MvanLeeuwen 21 oktober 2011

    Tenzij de wedstrijdleider van oordeel is dat Davies een onredelijk remisevoorstel heeft gedaan. Dat betekent overigens wel dat de wedstrijdleider van grootmeestersterkte moet zijn.

  6. Avatar
    Pieter de Groot 22 oktober 2011

    Daargelaten of de speler daarin is geslaagd, mag een speler niet afleiden. Een speler mag niet het doel (de opzet) hebben zijn de tegenstander te storen in zijn concentratie.

    Als bijvoorbeeld een speler zich gaat verzitten en zijn tegenstander onder de tafel schopt gebeurt zoiets per ongeluk. ‘Neem me niet kwalijk.’ De opzet is afwezig om de tegenstander af te leiden. Het wordt anders als een speler het opzettelijk doet om zijn tegenstander af te leiden, en doet alsof hij zich wilde verzitten. En voor nep zijn excuses aanbiedt.

    Zolang de speler de vermoorde onschuld kraait, valt er niets te bewijzen. Echter, zodra een speler ervoor uitkomt dat hij tijdens de partij iets heeft gedaan met als doel zijn tegenstander af te leiden, is het bewijs geleverd dat hij iets heeft gedaan dat fout was. Dan is niet van belang dat hij in zijn handeling daarin al of niet is geslaagd. Iets anders is of de tegenstander en of de arbiter daar nog wat aan kunnen doen.

    Wel is van belang dat schakers zich van dergelijke praktijken onthouden. Daarom deugt deze schaakles van Davies niet. Hij hoort juist lezers/leerlingen bij te brengen dat een dergelijk gedrag ongewenst is. En als hij de FIDE-regels niet begrijpt (omdat deze te moeilijk zijn), moet hij weten dat ook zonder de FIDE-regels het domweg onsportief is voor een speler om zich zo te gedragen.

    In feite had de les van Davies een dilemma-vraag kunnen zijn geweest in het onderzoek van Schields en Bredemeier. Als een schaker antwoordt dat hij dit gedrag goedkeurt, en een niet-schaker dit afkeurt, scoort een niet-schaker hoger op de lijst van sportiviteit.

  7. Avatar
    Paul-Peter Theulings 22 oktober 2011

    Ik heb wel eens een tactisch remiseaanbod gedaan.

    Mijn tegenstander had twee mogelijkheden, afwikkelen naar gelijkspel of iets anders spelen.

    De tegenstander weigerde het remiseaanbod en week af van de remisevariant. Dat was wat ik wilde bereiken met het remiseaanbod. Ik won de partij.

    Een remiseaanbod zoals dit kan verwarrend werken bij een tegenstander.

    Die tegenstander komt met het probleem te zitten wat nou de bedoeling was van het remiseaanbod. Wil hij nou wel of juist niet graag de afwijking op het bord krijgen?

    Is dit remiseaanbod onsportief? Ik vind van niet, het is een normaal onderdeel van het spel.

    Anders wordt het als de remisevariant een gedwongen stellingsherhaling inhoudt. Bijvoorbeeld als mijn tegenstander Dg6+ Kh8 Dh6+ Kg8 Dg6+ in de stelling heeft vind ik een remiseaanbod ongepast.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.