FIDE – the early years

FIDE – the early years

In de 19e eeuw werden schaaktoernooien nog slechts sporadisch georganiseerd. Dat veranderde langzaam maar zeker in het begin van de 20e eeuw. Het spel werd populair en de toernooien schoten als paddenstoelen uit de grond, waarbij overigens de spelregels van land tot land verschilden. De roep om een internationaal orgaan dat een en ander in goede banen zou leiden werd almaar luider, en op de slotdag van het toernooi van München (1900) werd daartoe een eerste aanzet gegeven. Tijdens een door de Britse meester Amos Burn georganiseerde vergadering presenteerde hij proviso-rische statuten en reglementen van een nieuw op te richten internationale bond. Doel was het toezien op de naleving van uniforme spelregels en de oprichting van een fonds voor nooddruftige schakers. Burn bepleitte tevens regulering van de vraag wie er wel en wie niet de meestertitel mocht dragen, bedoeld om inflatie van de titel tegen te gaan.

Het initiatief kreeg de steun van Berger, Cohn, Janowski, Lasker, Marco, Maroczy, Mieses, Pillsbury, Schlechter en Showalter. Berger (wiens naam voortleeft in het indelingssysteem Sonneborn-Berger) werd gekozen tot voorzitter en Marco tot secretaris. Berger en Marco waren redacteur van respectievelijk de Deutsche Schachzeitung en de Wiener Schachzeitung, en de hoop was dat zij met publicaties in deze periodieken zouden kunnen bijdragen aan de populariteit van de zojuist opgerichte bond. In de praktijk kwam daar echter niet veel van terecht en de bond leidde jarenlang een slapend bestaan.

In april 1914 werd in Sint Petersburg een groot internationaal toernooi georganiseerd. Tijdens dit toernooi probeerden de deelnemers het project nieuw leven in te blazen. Afgesproken werd enkele maanden later tijdens het toernooi in Mann-heim verder te vergaderen, maar nog tijdens dat toernooi brak de Eerste Wereldoorlog uit en hadden de initiatiefnemers andere dingen aan hun hoofd. In 1920 kwam het plan tijdens het toernooi van Gothenburg opnieuw op de agenda te staan, maar voorlopig bleef het bij praten.

In 1921 werd in Havana een match om het wereldkampioenschap gespeeld tussen regerend wereldkampioen Emanuel Lasker en uitdager José Raúl Capablanca. Eindstand 9-5 voor de Cubaan, die daarmee de nieuwe wereldkampioen was. Een jaar later, in zijn eerste optreden als wereldkampioen, won hij het toernooi van Londen overtuigend met 13 uit 15, op eerbiedige afstand gevolgd door Aljechin en Rubinstein. Tijdens dat toernooi, op 9 augustus 1922, legde Capablanca voorwaarden op tafel waaraan een uitdager voor de wereldtitel had te voldoen. Deze zogeheten London Rules stipu-leerden dat de uitdager een bedrag van 10.000 dollar diende op te hoesten, waarvan 20% direct in de portefeuille van de regerend wereldkampioen verdween. Het resterende bedrag ging in het prijzenfonds, met als verdeelsleutel 60% voor de winnaar en 40% voor de verliezer. Potentiële uitdagers als Aljechin, Bogoljubov, Maroczy, Reti, Rubinstein, Tartakower en Vidmar gingen akkoord en ondertekenden het manifest.

Inmiddels was op 21 maart 1921 de Franse Schaakbond opgericht. Rijkelijk laat voor zo’n groot schaakland (ter verge-lijking: de Nederlandse Schaakbond zag reeds op 23 mei 1873 het levenslicht) maar de Fransen toonden zich wel opmer¬kelijk ondernemend want ze bliezen nadrukkelijk de oude plannen voor de oprichting van een internationale schaak¬bond nieuw leven in. Nu wilde het geval dat in 1924 de Olympische Spelen in Parijs werden georganiseerd. Hoewel schaken geen Olympische sport was, leek het de Franse Schaakbond een aardig idee om gelijktijdig met de Olympische Spelen een groot schaaktoernooi te organiseren. Het evenement werd gespeeld van 12 tot en met 20 juli 1924 in het wufte hotel Majestic te Parijs, met Aljechin als toernooidirecteur. Er waren 54 deelnemers uit 18 landen (aanvankelijk 55, maar de Nederlander Van Linschooten trok zich attent terug om er een even aantal deelnemers van te maken) en er mochten alleen amateurs aan meedoen. Schakers uit Duitsland en Oostenrijk waren niet uitgenodigd, waarschijnlijk omdat in 1924 de Eerste Wereldoorlog nog te vers in het geheugen lag. Het toernooi werd gewonnen door de Let Hermann Matti¬son, die tot World Amateur Champion werd uitgeroepen. Het waren hoogtijdagen voor het Letse schaken, want het zilver ging naar zijn landgenoot Fricis Apsenieks, terwijl de Belg Edgar Colle op de derde plaats eindigde.

Behalve een individueel klassement was er ook een landenklassement. Dat ging op een wat andere manier dan we nu gewend zijn. Landgenoten speelden gewoon tegen elkaar en lang niet alle landen hadden vier spelers. De eerste prijs ging naar Tsjechoslowakije, voor Hongarije en Zwitserland. Het Nederlandse team, bestaande uit Euwe, Oskam en Rueb, eindigde op de 11e plaats.

Op de laatste dag van het toernooi, op 20 juli 1924, werd de FIDE opgericht op initiatief van Pierre Vincent, secretaris-generaal van de Franse Schaakbond. Het protocol van oprichting werd ondertekend door 15 nationale schaakbonden (13 Europese landen, Argentinië en Canada). Namens de Nederlandse Schaakbond tekende Alexander Rueb in zijn hoe-danigheid als voorzitter van de Nederlandse Schaakbond. Tijdens de vergadering werd Rueb gekozen als voorzitter van de FIDE. Het hoofdkantoor werd gevestigd in het Nationaal Schaakgebouw aan de Van Speijkstraat te Den Haag. Het eerbiedwaardige DD, één van de oudste schaakverenigingen van Nederland, speelt er nog steeds.

Overigens was de FIDE in de beginjaren tamelijk armlastig, en mede daarom nog niet zo machtig als tegenwoordig. De contributie bedroeg slechts 300 Franse francs per jaar, waarschijnlijk bedoeld om geen al te hoge drempel op te werpen voor minder goed bij kas zittende bonden.

Let wel, het acroniem van de Federation Internationale Des Echecs was aanvankelijk niet FIDE, maar FIE. Enkele jaren na de oprichting werd de naam gewijzigd op instigatie van, what’s in a name, de Italiaanse schaakbobo Alberto Fidi!

In juli 1925 organiseerde de FIDE in Zürich haar eerste jaarvergadering, ter ere van het 117-jarig bestaan van de plaatse¬lijke schaakvereniging (de oudste van Europa!). Tijdens deze vergadering werd Capablanca erkend als wereldkampioen. Tegelijkertijd werd de wens uitgesproken te worden betrokken bij de organisatie van de strijd om het wereldkampioen¬schap, dat tot dan privébezit was. De FIDE ging in principe akkoord met de London Rules maar men vond een bedrag van 10.000 dollar wat al te gortig en Capablanca werd (vergeefs) opgeroepen zijn eisen te matigen.

Een jaar later kwamen de gedelegeerden bijeen in Budapest. Tijdens dit congres werd er, behalve vergaderd, ook ge-schaakt. Er waren diverse evenementen. Het zogeheten Masters-toernooi werd gewonnen door de Oostenrijker Ernst Grünfeld (precies, die van de opening …) en de Italiaan Monticelli, het Open Toernooi ging naar de Hongaar Zinner en het damestoernooi werd een prooi voor de Britse Edith Holloway. Er werd ook nog een landenwedstrijd georganiseerd, maar die stelde niet veel voor. Er deden maar zes landen aan mee, en toen Oostenrijk en Tsjechoslowakije zich terugtrok¬ken werd de spoeling wel heel erg dun. Hongarije won, gevolgd door Joegoslavië, Roemenië en Duitsland. Vanwege het geringe aantal deelnemende landen telde het evenement niet als officiële Olympiade.

Overigens, de naam ‘Olympiade’ was niet de officiële naam, de FIDE gebruikte zelf het wat omslachtige ‘Tournament of Nations’. Maar in de wandelgangen werd er hardnekkig gesproken van ‘Olympiade’, een verwijzing naar de Olym-pische Spelen van het oprichtingsjaar 1924, en met ingang van 1952, toen het evenement in Helsinki werd gehouden, werd die naam officieel.

De eerste door de FIDE erkende Schaakolympiade werd gespeeld in 1927 te Londen, waar 16 landen acte de présence gaven. Voor deze gelegenheid stelde de Britse industrieel Frederick Hamilton-Russell een naar hem genoemde puissant grote beker ter beschikking, die nog steeds in de prijzenkast van het winnende land terecht komt. Van de sterke landen ontbraken alleen de Verenigde Staten en Polen. Hongarije, onder aanvoering van Geza Maroczy, was opnieuw de sterk-ste. Denemarken, dat met een team van tamelijk onbekende spelers was komen opdagen, pakte verrassend het zilver en de derde plaats ging naar het gastland. Het Nederlandse team (Euwe, Weenink, Te Kolsté, Kroone en Schelfhout) pres-teerde uitstekend en eindigde op de vierde plaats. Een primeur was het eerste officiële WK voor dames, dat werd ge-wonnen door Vera Menchik, dochter van een Tsjechische vader en een Britse moeder. Ze zou wereldkampioene blijven tot 1944, toen zij in Londen, samen met haar moeder en zus, omkwam bij een Duits bombardement.

In 1928 was de Olympiade in Den Haag, gelijktijdig met de Olympische Spelen in Amsterdam. Gespeeld werd in de zalen van het Binnenhof. Zoals destijds gebruikelijk, en geheel conform de Olympische gedachte, mochten er alleen ama¬teurs aan meedoen, maar na veel protesten en verwarring (sommige landen hanteerden andere criteria voor het begrip ‘professionalisme’ dan andere) gaf de FIDE toe en mochten ook de profs meedoen. Euwe won het individuele toernooi en behaalde een van de eerste grote successen uit zijn schaakcarrière. De landenwedstrijd ging opnieuw naar het Hon¬gaarse team, voor de Verenigde Staten en Polen. Tijdens het congres kondigde Rueb aan te willen aftreden, maar de vergadering ging daar niet mee akkoord! Rueb dankte de vergadering voor het in hem gestelde vertrouwen en bleef in functie tot 1949.

De eerstvolgende bijeenkomst was in 1929 in Venetië. Ditmaal werd er alleen vergaderd, met als belangrijkste besluit dat professionals definitief welkom waren mee te doen aan toekomstige Olympiades. Opmerkelijk was het voorstel van de Tsjechische afgevaardigde Josef Louma om de namen van openingen en varianten te standaardiseren om aldus te voor-komen dat bijvoorbeeld de Spaanse opening in het ene land ‘Spaans’ heette en in het andere ‘Ruy Lopez’. Gekkenwerk natuurlijk, maar een werkgroep, bestaande uit Tsjechoslowakije, Duitsland, Nederland, Polen en Zweden, ging enthou-siast aan de slag. Vijf jaar later (!) was de Sisyfusarbeid dan eindelijk volbracht en werd met nauwelijks verholen trots een boekje van 54 bladzijden gepresenteerd. De verkoop viel wat tegen: er ging slechts één exemplaar van over de toon-bank, wat de FIDE een bedrag van welgeteld één franc en 40 centimes opleverde …. Da’s nog eens een collector’s item!

In 1930 was er weer een landenwedstrijd, ditmaal in Hamburg ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Ham-burger Schachklub. Zoals gezegd waren ook de profs ditmaal welkom. Capablanca en Nimzowitsch ontbraken, maar grote spelers als Akiba Rubinstein, Salo Flohr en Frank Marshall waren van de partij. Tartakower kwam uit voor het Poolse team, hoewel hij nooit in Polen was geweest en niet eens Pools sprak!

De deelname van Tartakower legde de Polen geen windeieren. Hij scoorde met 12 uit 16 uitstekend, en mede omdat ook Rubinstein in grote vorm stak (15 uit 17!) eindigde Polen op de eerste plaats, voor Hongarije en gastland Duitsland. Het Nederlandse team (zonder Euwe maar met onder andere Weenink, Landau en Noteboom) eindigde op een keurige zevende plaats. Op de vergadering werd besloten dat voortaan in een vaste bordvolgorde zou worden gespeeld, wat tot die tijd nog niet het geval was.

De Olympiade van 1931 was in Praag. Een recordaantal van 19 teams nam deel. Titelhouder Polen stuurde hetzelfde team dat het vorig jaar nog zo succesvol was geweest en was daarmee één van de favorieten, maar er waren meer kapers op de kust. Aljechin speelde aan het kopbord voor Frankrijk, dat daarmee een gevaarlijke outsider werd, maar het waren ditmaal de Amerikanen, aangevoerd door de grote Frank Marshall, die de show stalen. In de eindrangschikking bleven zij de Polen welgeteld één bordpunt voor. Tsjechië eindigde op de derde plaats. Nederland, opnieuw zonder Euwe, ein¬digde wat teleurstellend als elfde. De mij volslagen onbekende Johannes (“zeg maar Joop”) Addicks deed van zijn spre¬ken door aan het vierde bord bepaald niet onverdienstelijk 10 uit 16 te scoren.

Het was de bedoeling dat de Olympiade van 1932 in Spanje zou worden gehouden, maar de Spanjaarden werden met onoverkomelijke financiële problemen geconfronteerd en moesten de organisatie teruggeven. De FIDE besloot het eve-nement uit te stellen en pas een jaar later bijeen te komen in het Britse Folkstone. Geen Nederlands team ditmaal. De Amerikanen prolongeerden hun titel en bleven het Tsjechische team 1½ bordpunt voor. Voorafgaand aan het toernooi hadden de Zweden een verbetering ontdekt in de Tarrasch-variant van het damegambiet. Het leverde hen veel punten en een derde plaats op. Polen eindigde als vierde, voor het eerst sinds 1928 buiten de medailles. Op de vergadering werd afgesproken voortaan slechts eens in de twee jaar een landenwedstrijd te organiseren.

Tijdens het toernooi in Folkstone werd een partij gespeeld tussen de Schot Combe met wit en de Let Hasenfuss met zwart. Na 1. d4 c5; 2. e4 cxd4; 3. Pf3 e5; 4. Pxe5?? Da5+ konden de stukken weer in de doos. Het is nog steeds een Olym¬piaderecord.

In 1935 waren de Polen gastheer. Twintig teams traden in Warschau aan, en opnieuw schitterde het Nederlandse team door afwezigheid. Zoals destijds gebruikelijk speelde iedereen tegen iedereen, zodat er niet minder dan 19 rondes werden gespeeld. De Verenigde Staten, onder aanvoering van de oude Marshall en de nieuwe ster Reuben Fine, toonden zich voor de derde maal in successie de sterksten. Zweden eindigde als tweede en het brons ging naar de Polen.

Voor de vierdebordspeler van de VS, Arthur Dake, was het een bijzonder toernooi. Dake, van Poolse origine, liet de wedstrijd tegen Polen aan zich voorbijgaan omdat hij niet tegen zijn oude vaderland wilde spelen, maar in de overige 18 partijen was hij met een score van 15½ uit 18 bijzonder productief. Op de boot terug naar huis ontmoette hij Helen Gierwatowski, werd hoteldebotel verliefd en vroeg haar ten huwelijk, nog voor de haven van New York was bereikt. Enkele dagen later trouwden zij, met Dake’s teamgenoten Marshall en Horowitz als getuigen.

Tijdens de vergadering van Warschau werd bekend gemaakt dat de Duitse Schaakbond in 1936 in München een landen¬wedstrijd zou organiseren die zou samenvallen met de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn. De Duitse Schaakbond was op dat moment al enkele jaren geroyeerd door de FIDE omdat ze alleen arische schakers toeliet, maar de Duitsers was er veel aan gelegen het royement ongedaan maken en om de FIDE te paaien gingen ze er eenmalig mee akkoord ook joodse schakers toe te laten. De FIDE wilde geen standpunt innemen en voor- en tegenstanders debatteerden zo fel dat het soms tot in de speelzaal te horen was. Rueb stelde uiteindelijk voor iedere nationale bond de vrije keuze te laten. Dit voorstel werd aangenomen met 10 stemmen voor, 3 tegen en 4 onthoudingen.

Uiteindelijk zouden 21 teams in München komen opdraven, waaronder warempel weer een Nederlands team. Een uni-cum was dat de teams uit acht spelers bestonden in plaats van vier, een formule die later nooit meer is herhaald. Erg sterk was het toernooi overigens niet bezet. De Britten en de Amerikanen ontbraken, en toppers als Bogoljubov, Tarta-kower, Aljechin, Vidmar en Flohr gaven de voorkeur aan het gelijktijdig gehouden toernooi in Nottingham.

Van meet af aan was duidelijk dat Hongarije, Polen, Duitsland en Joegoslavië met kop en schouders boven de anderen uitstaken. In het Hongaarse team speelde de oude Maroczy bijna al zijn partijen remise, maar zijn teamgenoten scoorden er flink op los (Steiner 15½ uit 20, Szabo 16½ uit 19) en het goud ging naar de Hongaren. Polen, met de nieuwe ster Naj¬dorf aan het tweede bord (16 uit 20), eindigde op de tweede plaats en de Duitsers werden derde. Het Nederlandse team, zonder Euwe maar met Lodewijk Prins, eindigde op een 13e plaats.

Tijdens de Olympiade van 1937, die werd gespeeld in de Zweedse hoofdstad Stockholm, werd er veel verwacht van het thuisland, dat met Stahlberg en Stoltz internationale toppers in huis had en in eerdere Olympiades goed had gepres-teerd. Het werd een grote deceptie voor de Zweden, die zich met een kleurloze 10e plaats tevreden moesten stellen. Nederland had met Euwe, Landau, Prins, Van Scheltinga en De Groot een vrij sterk team afgevaardigd dat lang om de prijzen meedeed, maar uiteindelijk zat er toch niet meer in dan een zesde plaats. Euwe, op dat moment regerend wereld¬kampioen, scoorde aan het topbord verdienstelijk 9½ uit 13.

Het waren de Amerikanen die er voor de vierde maal in successie (de onofficiële Olympiade van München 1936 niet meegerekend) met de beker vandoor gingen. Het waren vooral Kashdan en Horowitz die met scores van respectievelijk 14 uit 16 en 13 uit 15 fors aan dit resultaat bijdroegen, maar ook Reuben Fine deed van zich spreken met een score van 11½ uit 15. Hongarije werd op behoorlijke afstand tweede en Polen wist het brons nog net voor de verrassend sterke Argentijnen weg te kapen.

De Olympiade van 1939 werd gespeeld in Buenos Aires, voor de eerste maal buiten Europa. Maar liefst 27 teams deden mee, een record in die tijd. Vooraanstaande schaaklanden als Hongarije en Joegoslavië ontbraken vanwege de reiskosten. De Amerikaanse schakers eisten een vergoeding van 2500 dollar de man, maar de bond wilde niet verder gaan dan 1500 dollar en dat verschil bleek onoplosbaar, zodat ook de Amerikanen thuis bleven. In de Verenigde Staten kent men geen poldermodel …. Er was wel een Nederlands team, maar Euwe bleef weer eens thuis en werd vervangen door de Rotter¬damse schaker Chris de Ronde. De Europese landen scheepten gezamenlijk in aan boord van de s.s. Priapolis voor een Trans-Atlantische reis die meer dan drie weken zou duren.

Tijdens deze Olympiade waren de Duitsers weer welkom, ondanks dat ze nog steeds joodse schakers uitsloten van deelname. Tsjechoslowakije, dat na de Duitse annexatie van Sudetenland in oktober 1938 en de inlijving van de overige gebiedsdelen in maart 1939 de facto niet meer bestond, deed mee onder de naam ‘Protectoraat Bohemen-Moravië’. Oostenrijk had na de Anschluss van 13 maart 1938 hetzelfde lot ondergaan en had lijdzaam moeten toezien dat hun twee sterkste spelers, Eliskases en Becker, deel uitmaakten van het Duitse team. Opvallend was verder de deelname van Palestina, dat destijds een ook toen al roerig Brits protectoraat was.

Een vreemde eend in de bijt was de Duitse Sonja Graf, die meedeed aan het gelijktijdig met de Olympiade georgani-seerde dames-WK. Op grond van haar openlijk beleden anti-nazisme verbood de Duitse delegatieleider Becker haar onder de Duitse hakenvlag te spelen. Gedurende het toernooi stond er een wit vlaggetje op haar tafel met daarop de toepasselijke tekst Libre (vrij).

Door het grote aantal deelnemende landen waren er voor het eerst in de Olympiade-geschiedenis voorronden nodig. Er werden drie groepen van zeven en één groep van zes landen geformeerd, waarvan de nummers 1 tot en met 4 door-gingen naar de grote finale terwijl de afvallers elkaar mochten bestrijden om de Copa Argentina, ter beschikking gesteld door de Argentijnse president Ortiz. Nederland eindigde in zijn groep achter Argentinië en Litouwen op de derde plaats en plaatste zich aldus vrij eenvoudig voor de grote finale.

Deze finale zou op 1 september 1939 beginnen, maar op dezelfde dag kwam het bericht van de Duitse inval in Polen. Grote consternatie! De Engelsen gingen stante pede naar huis en de meeste landen hadden veel zin hetzelfde te doen, maar na veel gesteggel werd besloten toch verder te spelen, waarbij zij aangetekend dat sommige landen weigerden tegen Duitsland uit te komen. In totaal zouden zes wedstrijden in een reglementaire 2-2 eindigen. Uiteindelijk bleef Duitsland het Poolse team een half bordpunt voor en werd daarmee winnaar van de Olympiade. Estland, onder aan-voering van Paul Keres, eindigde op de derde plaats. Nederland presteerde naar vermogen en eindigde als achtste.

Zoals gezegd zat de Engelse ploeg toen al lang op de boot naar huis. Drie van hen zouden later een belangrijke rol spelen in de Tweede Wereldoorlog, want Hugh O’Donel Alexander, Stuart Milner-Barry en Harry Golombek maakten deel uit van het team dat op Bletchley Park de Enigma Code zou kraken.

Tijdens de oorlog was er een bruisend schaakleven in Buenos Aires vanwege de vele spelers die een onzekere toekomst in Europa uit de weg gingen en besloten in Argentinië te blijven. De belangrijkste waren Najdorf, Pilnik, Czerniak en Stahlberg, alsmede het gehele Duitse team, en ook de Nederlander De Ronde vond in Argentinië een nieuw vaderland.

Door de oorlogshandelingen kwam het internationale schaakleven grotendeels tot stilstand en de Olympiade van 1939 was voorlopig de laatste. De eerstvolgende was pas in 1950, toen werd bijeengekomen in het Joegoslavische Dubrovnik. Het wereldkampioenschap kwam door het overlijden van Aljechin definitief in handen van de FIDE, dat een grote boost kreeg met het lidmaatschap van de Sovjet-Unie in 1948. Daarover wellicht een andere keer meer!

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.