Boris Spassky, jeugdwereldkampioen en jongste grootmeester met 18 jaar

In de jaren ’50 van de vorige eeuw waren er drie schakers, die al heel jong de grootmeestertitel kregen en later ook wereldkampioen werden. De eerste die daarbij in het oog springt is Boris Spassky, die geboren werd in januari 1937. Hij leerde schaken in 1942 tijdens zijn evacuatie uit het door de Nazi-legers belegerde Leningrad. Op zijn 10e jaar versloeg hij in een simultaanpartij Botwinnik, die een jaar later wereldkampioen werd. De zesvoudige Sovjet-kampioen kon het eerst niet geloven, maar gaf hem later wel zijn complimenten.

Spassky werd intensief getraind door Vladimir Zak en later door GM Alexander Tolush. Deze nam hem in januari 1953 mee naar een toernooi in Boekarest, dat sterk bezet was met een hele reeks grootmeesters uit voornamelijk het Oostblok. Tolush won het toernooi met 14 uit 19. Petrosian was tweede met 13 en Smyslov derde met 12,5. Maar op de gedeelde vierde plaats met 12 punten stond de jonge Spassky samen met landgenoot Boleslavsky en de sterke Hongaar Szabo.

Zijn grote talent liet Spassky vooral zien in deze partij tegen Smyslov, die nog datzelfde jaar het kandidatentoernooi van Zürich zou winnen en in 1954 een WK-match spelen tegen Botwinnik, die in 12-12 eindigde. Door zijn trainers, Zak en Tolush, werd Spassky veel tactische slagvaardigheid bijgebracht en dat is in deze partij goed te zien. Voor een 16-jarige schaker is deze toernooiprestatie opzienbarend en we zullen niet veel schakers tegenkomen, die dit op deze leeftijd al presteren.

Spassky- Smyslov Nimzo-Indisch, Leningrad variant

Bij zijn eerste deelname aan het Sovjet kampioenschap in 1955 werd Spassky gedeeld derde achter de winnaars Geller en Smyslov en dat leverde hem een plaats op in het Interzonale toernooi van Göteborg later dat jaar. Opmerkelijk is zijn overwinning met zwart op Geller, die door de barrage van Smyslov te winnen de Sovjet kampioen van 1955 werd.

Geller-Spassky 1955 Nimzo-Indisch Sämisch

In de zomer van 1955 wordt het jeugdwereldkampioenschap schaken in Antwerpen verspeeld. Spassky is een maatje te groot voor zijn tegenstanders. Hij komt met 7 uit 7 uit de voorronde en wint de finale ongeslagen met 8 uit 9. Voor Nederland doet Joop van Oosterom mee, die twee keer van Spassky verliest. Door dit mooie resultaat is Spassky de derde jeugdwereldkampioen.

Doordat Spassky later dat jaar in het Interzonale toernooi van Göteborg de gedeelde zevende plaats bereikt, plaatst hij zich voor het kandidatentoernooi van Amsterdam in 1956. Hij wordt daardoor automatisch door de FIDE tot grootmeester benoemd en is daarmee met 18 jaar de jongste grootmeester van die tijd. Drie jaar later zou de 15-jarige Fischer zich ook plaatsen voor het kandidatentoernooi en daarmee die prestatie van jongste grootmeester verbeteren.
Spassky speelde in dat interzonale toernooi in Göteborg onder meer tegen de Nederlandse kampioen Jan Hein Donner, die zich in 1954 in het zonetoernooi van München met een gedeelde tweede plaats [14,5 uit 19] daarvoor geplaatst had. Maar in Göteborg was Donner uit vorm en eindigde gedeeld laatste.

Donner-Spassky Göteborg Interzonal 1955

Tijdens de loting voor het kandidatentoernooi van 1956 in Amsterdam krijgt Spassky van Euwe een enveloppe met zijn plaatsingsnummer aangereikt. De schakers werden eerder al op een receptie welkom geheten door burgemeester D’Ailly. Het was de tijd dat Nederland nog de organisatie van toernooien uit de WK-cyclus op zich nam. De FIDE werd toen vanuit West Europa geleid. De Nederlander Rueb was van 1924 tot 1949 voorzitter, van 1949 tot 1970 gevolgd door de Zweed Rogard en van 1970 tot 1978 gevolgd door Euwe.

Spasski kan zich goed meten met de gevestigde grootmeesters en wordt met 9,5 uit 18 gedeeld derde achter de overtuigende winnaar Smyslov en nummer twee Keres. Hij speelt een goed, maar niet opvallend toernooi, doordat hij veel remises maakt en drie partijen wint (waaronder die tegen Smyslov) en twee partijen verliest. Ik geef de winstpartij tegen de winnaar van het voorafgaande interzonale toernooi Bronstein. Die brengt een gewaagd dameoffer, zoals hij wel vaker het avontuur zocht. Spassky lukt het echter om de aanval van Bronstein te neutraliseren en dan geeft het materiële voordeel toch de doorslag.

Spassky-Bronstein Konings Indisch Sämsich

In 1956 eindigde Spassky met Taimanov en Averbach gedeeld eerste in het Sovjet kampioenschap, maar verloor in de barrage. Bij andere kampioenschappen werd de titel dan ook wel aan twee of meer schakers toegekend. In die zin zou je kunnen zeggen dat Spassky, die in 1961 en 1973 ongedeeld Sovjet kampioen werd, al in 1956 qua prestatie het kampioenschap verdiend had.

In 1958 geldt dat Sovjetkampioenschap weer als een zonetoernooi, maar daarin gebeurt er voor Spassky iets dramatisch. In de laatste ronde kan hij tegen regerend kampioen Tal remise houden, maar hij speelt op winst en verliest niet alleen die partij maar ook plaatsing voor het interzonale toernooi van Bad Portoroz. Met een remise had hij voor een plaats daarin nog een barrage kunnen spelen tegen Averbach.

We zien Spassky pas in 1964 weer terug op dit WK niveau, als hij in Amsterdam aan het interzonale toernooi meedoet. Hij wordt gedeeld eerste met de ex-wereldkampioenen Smyslov en Tal en de Deen Larsen en plaatst zich voor de kandidatenmatches. Hij heeft inmiddels wel een andere trainer GM Igor Bondarevsky, die hem meer positionele vaardigheid zal bijbrengen. Dat zal hem in 1969 het wereldkampioenschap opleveren.

6 Reacties

  1. Avatar
    Peter Huisman 08 juli 2020

    Prachtig stuk, Wim!
    Dat kampioenschap van de Sovjet-Unie van 1958 moet echt een traumatische ervaring voor Spassky zijn geweest. Tim Krabbé publiceerde in 1982 in Schaakbulletin een reeks rubrieken onder de titel Het Steel Syndroom – De winnende wandelkoning. In SB178 komt Spassky-Tal aan bod, waar Spassky eerst de winst mist en daarna de remise.
    [pgn eo=t pd=https://www.schaaksite.nl/wp-content/uploads/2020/07/spassky_tal_1958.pgn][/pgn]
    De ronde ervoor verloor hij al een gewonnen stelling van Kotov. Bij winst in die partij was hij al geplaatst geweest, ongeacht het resultaat van de laatste ronde!
    Drie jaar later (1961) was het kampioenschap van de Sovjet-Unie wederom een zonetoernooi en opnieuw liep Spassky zijn plaatsing voor het interzonetoernooi mis. Eerst verloor hij van Poloegajevsky, waar hij met een winnende wandelkoning (34. Kf6 Dxd4 35. Kf7) had kunnen winnen.
    [pgn eo=t pd=https://www.schaaksite.nl/wp-content/uploads/2020/07/spassky_polugaevsky_1961.pgn][/pgn]
    En in de laatste ronde werd een nederlaag tegen Stein hem fataal.

  2. Avatar
    wimw 08 juli 2020

    Dat zijn heel mooie aanvullingen! In 1961 waren er twee Sovjet kampioenschappen. In januari/februari 1961 was het kampioenschap dat als zonetoernooi gold en in november/december 1961 nog een toernooi om het Sovjet kampioenschap, dat van begin 1962 naar eind 1961 verplaatst was. Dat laatste toernooi werd ongedeeld gewonnen door Spassky, zoals ik vermeld heb. Het kampioenschap van begin 1961 werd ongedeeld gewonnen door Petrosian. Ook eind 1962 was er weer een Sovjet kampioenschap en dat werd gewonnen door Kortsjnoj.

  3. Avatar
    E 08 juli 2020

    Spassky is in mijn ogen de definitie van een heer in het schaken. Teveel een heer misschien. Hij is veel te coulant geweest met Fischer.

  4. Avatar
    wimw 08 juli 2020

    Ik heb die WK-match tussen Spassky en Fischer in de zomer van 1972 goed gevolgd, waarbij de eisen die Fischer stelde wel erg ver gingen, zoals het verwijderen van de camera’s uit de grote speelzaal. Ik denk dat je gelijk hebt dat Spassky daarbij teveel concessies heeft gedaan, al realiseerde ik me dat toen niet zo. De derde partij werd in een achteraf zaaltje gespeeld en het lukte Fischer toen voor het eerst van Spassky te winnen. Daarin speelde natuurlijk ook psychologische factoren een rol. De Sovjet autoriteiten waren hels op Spassky dat de wereldtitel verloren was gegaan. Toen in 1975 Karpov als uitdager tegen Fischer zou spelen, zijn een aantal van diens eisen niet ingewilligd, waardoor die match niet doorging. Onlangs zei Karpov in een interview dat hij van de Sovjet autoriteiten alleen mocht spelen als hij die WK-match zou winnen. Dat kon Karpov natuurlijk niet verzekeren, maar hij had wel kans gehad, want Fischer had drie jaar niet gespeeld.

    • Avatar
      Peter Huisman 09 juli 2020

      Fischer wilde een einde maken aan het “best-of-24-games” criterium, wat na de tweede wereldoorlog voor matches om de wereldtitel was ingesteld. Dus niet meer “Wie het eerst meer dan 12 punten heeft en bij 12-12 behoudt de wereldkampioen zijn titel”, maar wie het eerste x partijen had gewonnen. Fischer ging daarbij uit van 10 winstpartijen. Remises waren van ondergeschikt belang, want je kon je met een (kleine) voorsprong niet zonder meer naar de titel remiseren.
      Ik heb altijd gedacht dat het breekpunt in de onderhandelingen is geweest dat Fischer ook nog stelde dat de kampioen bij zijn titel zou behouden bij 9-9. Wellicht met het oog op dat 10-10 uiteraard niet mogelijk is, want er is er altijd ééntje de eerste met zijn tiende winstpartij en dan is de match meteen voorbij. Maar het betekent wel dat een uitdager 10 partijen moet winnen, en een titelhouder aan 9 al genoeg heeft, en dat is geen level playing field. Dat Karpov, de schaakbond van de Sovjet-Unie en de Fide niet mee akkoord gingen met de 9-9 eis van Fischer is begrijpelijk, maar zijn idee om alleen winstpartijen te tellen was op zich prima.
      De ironie is, dat er ná 1975 (toen Fischer inmiddels van het toneel was verdwenen) tien jaar lang volgens dat systeem om de wereldtitel is gespeeld. En daarvoor was in het kandidatentoernooi van 1974 al gespeeld volgens “eerste met x winstpartijen”, waarbij ook een limiet van een aantal partijen was gesteld. Alleen de finale (Karpov-Korchnoi) is tot aan de limiet (24 partijen) gespeeld, zonder dat één van de spelers het benodigde aantal winstpartijen (5) had behaald, 3-2 voor Karpov. Als je de lijn van het kandidatentoernooi doortrekt, hadden Fischer en Karpov om 6 winstpartijen kunnen spelen, met een limiet van (bijvoorbeeld) 32 partijen.
      Het wonderlijke was, dat voor het kandidatentoernooi van 1977 dit systeem alweer was losgelaten en “best of” werd heringevoerd, maar dat de match om de wereldtitel (Karpov-Korchnoi 1978) juist ging om 6 winstpartijen. Helaas hadden ze het criterium van de limiet niet meegenomen, dus na zeven remises begon de organisatie van Baguio City zenuwachtig te worden. In 1981 in Merano was het juist vrij snel voorbij (18 partijen), maar het ontbreken van een limiet bleek in de match Karpov-Kasparov 1984-1985 de uiteindelijke ondergang van het systeem.
      Over het resultaat van een match Fischer-Karpov zijn hele forums volgeschreven. Ik heb eerlijk gezegd geen idee hoe dat was afgelopen. Karpov maakte in 1974 heel veel indruk tegen Polugajevsky en Spassky, maar overtuigde tegen Korchnoi veel minder. Fischer had drie jaar niet meer gespeeld, maar hij had wel vaker pauzes in zijn carrière ingelast en dan kwam hij sterker terug dan ooit. Als Fischer in 1975 zijn niveau van 1970-1972 zou hebben gehaald, dan lijkt mij dat Karpov het bijzonder moeilijk zou hebben gekregen.

  5. Avatar
    wimw 09 juli 2020

    Die eis van 10 winstpartijen was mogelijk overgenomen van de WK matches tussen Euwe en Aljechin, maar daar was wel een limiet van 30 partijen. In 1935 won Euwe met 9-8 en 13 remises. In 1937 won Aljechin met 10-4 en 11 remises. Het was toen na 25 partijen voorbij, maar om toch de 30 partijen te halen, werden er nog 5 exhibitie partijen gespeeld. Alle systemen hebben hun voor- en nadelen, maar die tiebreaks met rapid (en eventueel blitz) van de laatste twee WK matches zijn m.i. wel noodgrepen om een WK-match binnen de daarvoor gestelde tijd af te ronden.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.