“Uitgesproken positiespelers als Steinitz en Rubinstein”

Rubinstein

“Het is geen toeval, dat uitgesproken positiespelers als Steinitz en Rubinstein, het Kieseritzky-gambiet ten gunste van wit beoordeelden” – Euwe 1939

Het boekje van Euwe noemde 4… g5-g4 na 1.e4 e5 2.f4 exf4 3.Pf3 g5 4.h4 “gedwongen”, dat ook  4… d7-d5, zij het nog niet erg gangbaar, ook goed voor Zwart is, slaan we nu voor het gemak maar even over, na verder 5.Pe5 Pf6 (de zogeheten Berlijnse verdediging) heeft daar 6.d2-d4 uitroepteken en de toelichting “de enige zet, die aan de positionele eisen van de stelling voldoet” (de tegenwoordige computervoorkeur gaat uit naar 6.Pe5xg4). De herwaardering van 6.d2-d4 tegenover het oude en onveranderlijk door Steinitz gespeelde 6.Lf1-c4 is de invloed van Akiba Rubinstein in de vierde editie 1921 van het Lärobok i Schack van de Zweedse gebroeders Collijn, zoals ook Rudolf Spielmann heeft getuigd.

En toch: ook in chessgames.com/perl/chessgame?gid=1667149 en chessgames.com/perl/chessgame?gid=1076252 is Rubinstein aan het werk.

De Kibitzer in eerstgenoemde partij wijst op 9… De6 in plaats van 9… Le6, dat 9… De6 staat ook in de latere Bilguers, volgens Cordel en Bilguer’s Handbuch 1891 =, in HB 1916 beter voor Zwart verwijzend naar Leonhardt 1906. Na 10… Dd6 11.d4 staat Wit al beter en na 13… c6?

zouden 14.Pxf7 of 14.Pd6+ nog sterker (+–) zijn geweest dan 14.Pc3.

De variant in de tweede partij had Rubinstein een maand eerder ook in een simultaan te Dresden zoals door aanklikken van ‘similar games‘ onder de notatie makkelijk valt terug te vinden,   

zijn 14.Dxg4! in de simultaanpartij eindigt met een stikmat, met 14… Kh8! had Zwart hardnekkiger kunnen verdedigen.

Pc3-e2xf4-e6 van Blackburne

De Kibitzer bij de partij van de tweede link heeft het over een in zijn reactie en ook via ‘similar games‘ terug te vinden partij Steinitz – Schlechter 1897 met de volgorde via het van Louis Paulsen 1862 afkomstige 5… Lg7 (7… Lg7 in de Berlijnse verdediging is van Max Lange 1864). Volgens dat commentaar zou Schlechter

12.Pe6 zonder nadere analyse “fraai nieuwtje” hebben genoemd, ik acht het zeker mogelijk dat hij tijdens het spelen dat Pe2xf4-e6 niet kende, maar onderaan blz. 697 van de 8ste Bilguer van 1916 geeft hij in noot 27 een uitroepteken aan 12… Lxe6 (terwijl het door hemzelf gespeelde 12… fxe6 in werkelijkheid sterker is) met het verloop 13.dxe6 Pxh1 14.Dxg4 Dxd4 15.exf7+ Kh8 16.Dxd4 cxd4 17.Lf4 Pc6 en het onterechte oordeel voordeel voor Zwart (vanaf 14… Dxd4? is Wit in het voordeel) van een vrije partij Blackburne – L. Paulsen. Via chessarch.com/library/index.php is de hele partij in de Deutsche Schachzeitung 1874, blz. 300-301 te vinden. De sinds 1974 aan Glazkov toegeschreven verbetering in plaats van de partijzet 18.Pd7? 18.Pxc6 bxc6 19.Ke2 staat dus al in de DSZ 1874, bij Kortchnoi/Zak 1974, ECO 1975, 1981, 1997, 2000 en 2006 (eerste twee verantwoord door Kortchnoi) als +, in het door Iwo Nei bewerkte Keres-boek Dreispringerspiel bis Königsgambit van 1980 “mit ungefähr gleichen Chancen”,
waarbij Nei ook nog eens de inderdaad versterking 17… Tc8! vermeldt, wat in die context beter voor Zwart zou betekenen. In werkelijkheid staat Wit ook na 17… Tc8 iets beter en na 17… Pc6 18.Pxc6 volgens SF 17 .79MB NNUE gewonnen.

Er is partijmateriaal met dat 17… Tc8, in de compilatie van Colin Leach 1990 en Ken Smith in het boek van Santasiere 1992 Tsjernakov – Belik 1977/78 18.h5? Pc6 19.Pg4? +, bij Smith gevolgd door “(!)” (betekent dat dat hij doorheeft dat Wit knoeizetten doet en 19… Pb4 –+ is?), bij ChessBase won Andreas Bartsch in 1984 van B. Vanke met 18.Ke2, 18.Ld5 is +.

Al de DSZ 1874 geeft 12… fxe6 en een zet later doet de 6-seconden-analyse van SF 11 van chessgames het mindere 13… Kh8 van de partij Sankovsky – Heuer 1970, het door Schlechter gespeelde 13… Lxe6 met uitroepteken in de Duitse Estrin/Glaskow 1982 is volgens SF 17 het sterkste. Gallagher 1992 neemt van Glazkov de vermeende versterking 15… Dxd4 na 13… Lxe6! 14.Lxe6+ Kh8 15.Dxg4 over, maar ook dat is wel beter voor Zwart, Schlechters 16… cxd4 was niet nodig geweest en met het versmaden van 19… Lxd4 verspeelde hij zijn laatste beetje voordeel en verloor.

Terecht merkt een Kibitzer bij Sankovsky – Heuer op dat 14… Da5+?? in plaats van 14… De8 het overovergrote deel van het voordeel uit handen geeft, de andere Kibitzer zit ernaast door 16… Pe4+(?) aan Keres toe te schrijven, dat staat in de editie van 1980. Wit moet niet 17.Ke3 Pd6 maar 17.Kd3 doen en Zwart heeft niet beter dan 17… Pf2+ =, 17… Lxe5? in de “Keres” 1980 verliest na het daar overziene 18.Kxe4 of 18.e7!.

Slotopmerkingen

Lasker’s Manual, voorgegaan door Max Lange 1864, doet 11… Pxf4? 12.Lxf4 cxd4 (beter 12… b5) en in plaats van Laskers 13.Dxd4?? is 13.o-o Dxh4 14.De1

gunstig voor Wit.

Heel deze problematiek speelt geen enkele rol op blz. 76 van de Russische Estrin/Glazkov 1988, de Moetsjnik-bewerking van na het overlijden van Estrin, in plaats van het veelgeprezen 10… c7-c5 (een slecht alternatief van Bernstein 1904 tegen Spielmann was 10… f3? 11.gxf3 gxf3? en nog veel en veel sterker dan de partijzet 12.Pxf3

zou 12.Pf4! geweest zijn) staat daar enkel 10… Pd7 met uitroepteken, wat inderdaad bij SF 17 het beste scoort, de Russische Wikipedia noemt dat boek de laatste fundamentele monografie over het Koningsgambiet in het artikel over Carl Friedrich Schmid.

Steinitz had die stelling na 10… c7-c5 eerder op het bord gehad. Groot populariteitsverlies voor de witte opzet was het gevolg van zijn nederlaag 365chess.com/game.php?gid=2692392 in het toernooi te Wenen 1882. Tegenstander Zukertort scoorde later slechts twee schamele remises uit vier in augustus 1887 tegen het een jaar daarvoor door Oskar Cordel voorgestelde 13.Pxf7 van zijn gastheer Dr. C. Schmid, DSZ-medewerker te Baselitz bij Dresden. 13.Pxf7 is volgens de computer nog het relatief beste, maar redt het witte spel niet!

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.