Van massakamp naar competitie

Het is deze maand honderd jaar geleden dat de huidige KNSB-competitie van start is gegaan. De eerste wedstrijd, DD – NRSV (uitslag 6-4), werd op zondag 29 februari 1920 gespeeld in café Hollandais in Den Haag. Maar er is al eerder een competitie geweest die evenwel geen lang leven was beschoren.

De eerste bouwstenen werden kort na de vorige eeuwwisseling gelegd. Jan Willem te Kolsté, redacteur van het Tijdschrift van den Nederlandschen Schaakbond, schrijft in het nummer van mei 1901 onder de kop ‘Een voorstel tot het combineeren van massakampen’ het volgende.

,,Ten einde het schaakleven in ’t algemeen en het verkeer der schaakclubs onderling in ’t bijzonder te bevorderen en de belangstelling in massakampen te verhoogen, zouden m.i. de schaakclubs uit plaatsen, gelegen in dezelfde landstreek, in navolging van de voetbalspelers hier te lande, zich met elkaar in verbinding kunnen stellen tot het houden van een wedstrijd. Als voorbeeld nemen we de clubs te Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, ’s-Gravenhage en Leiden. Elk dezer clubs moet met de andere deelnemende clubs eenmaal spelen en wel met een even groot aantal spelers, gesteld: zes. In een vooraf te bepalen tijdsverloop, b.v. 8 maanden, moeten de kampen hebben plaats gehad. Iedere club zou dan viermaal moeten strijden, n.l. tweemaal buiten en tweemaal in de stad harer inwoning. De gewonnen partijen worden met een kleine wijziging genoteerd als bij wedstrijden van personen. De volgende tabel maakt dit duidelijk.

Het zestal Amsterdammers verloor alle partijen tegen Rotterdam en kreeg daarvoor 0. Tegen de 6 Hagenaars wonnen zij er 3 = 3 punten. Tegen Utrecht 4 en 1 remise = 4½ punt en tegen Leiden 2½. Totaal 10. Volgens het in de tabel gegeven verloop zou Leiden dus den 1en prijs en Utrecht den 2en bekomen. Ten einde ook de zwakkere spelers in de gelegenheid te stellen aan massakampen deel te nemen, zouden tweede-klasse-zestallen of achttallen kunnen worden samengesteld die dan, onafhankelijk van het eerste zestal hunner vereeniging, met de tweede-klasse-spelers der andere clubs zouden spelen. Zoo zouden eerste- en tweede-klasse-massakampen ontstaan. De kleinere vereenigingen in de streek der bovengenoemde plaatsen konden zich dan uitsluitend opgeven voor de 2e klasse. Het vooruitzicht van een zekere nederlaag, wanneer zij tegen eene grootere vereeniging ten strijde trekken, is voor hen dan uitgesloten, omdat de sterkste spelers van de grootere club tot het eerste zestal zullen behooren. Dit is in groote trekken het denkbeeld dat ik aan de besturen der schaakclubs in overweging wensch te geven. De bijzonderheden zouden met onderling goedvinden kunnen worden geregeld. Er zou bijv. kunnen worden bepaald dat de reiskosten, 2e klasse, gezamenlijk zouden worden gedragen om te voorkomen dat de meest verwijderde club meer onkosten zou hebben dan de andere. En het bestuur van den Ned. Schaakbond zal een tornooi in massa wel door het uitloven van medailles of geldprijzen willen steunen.’’

Op zondag 26 oktober 1901 is er in Utrecht een bijeenkomst met vertegenwoordigers van de clubs DD (Den Haag), LSG (Leiden) en Utrecht. De in het voorstel van Te Kolsté genoemde steden Amsterdam en Rotterdam ontbreken en met name aan de afwezigheid van het Vereenigd Amsterdamsch Schaakgenootschap – dat geen interesse heeft – wordt zwaar getild. ,,Als het VAS bij zijn voornemen blijft, dan is het belangrijke van de wedstrijden er voor een zóó groot gedeelte af dat zij niet kunnen doorgaan. De president van het VAS deed de toezegging de zaak in deze maand nogmaals in eene vergadering van zijn vereeniging te zullen ter sprake brengen. Dit doet hopen dat we toch nog vier der sterkste schaakclubs uit het land in het strijdperk zullen zien. ’t Zou te betreuren zijn als door de onthouding van de grootste schaakclub in Nederland een zóó interessant en het schaakleven bevorderend plan niet zou kunnen worden uitgevoerd’’, schrijft de redacteur in het novembernummer.

Er is een reglement gemaakt, waarin staat de clubs ploegen van tien spelers moeten samenstellen. Het totaal aantal bordpunten bepaalt de eindstand. Het speeltempo bedraagt een uur voor twintig zetten en een wedstrijd moet minimaal vijf uur duren. Zover komt het niet. Door de absentie van VAS gaat de competitie niet door. Ruim anderhalf jaar later levert de jaarvergadering van de Nederlandsche Schaakbond meer succes op. In de foyer van het concertgebouw in Hilversum komt het bestuur van de bond en een aantal leden op 2 augustus 1903 bijeen, aan de vooravond van een internationaal toernooi dat door Paul Leonhardt uit Leipzig wordt gewonnen. Tijdens de rondvraag brengen verschillende aanwezigen ideeën naar voren om het schaken populairder te maken. Zo stelt Adolf Olland – eerder die middag door bondsvoorzitter Van Rhijn gehuldigd voor zijn prestatie op het 13e DSB Kongress in Hannover – dat vooral ‘het uitschrijven van een groot aantal wedstrijden in elk seizoen’ daar een uitstekend middel voor is. Hij haalt het idee van Jan Willem te Kolsté aan en vindt dat het bestuur daar iets mee moet gaan doen.

VAS is wel aanwezig bij het overleg op zondag 18 oktober 1903 in Utrecht om het reglement voor de competitie 1903-1904 te bespreken. Het Rotterdamsch Schaakgenootschap laat weten niet deel te nemen. Het speeltempo gaat naar anderhalf uur voor dertig zetten en daarna een uur voor elke reeks van twintig zetten. De opstelling moet zodanig worden gemaakt dat de sterkste speler aan het eerste bord plaatsneemt, de een na sterkste speler aan het tweede bord, enzovoorts. Loting wijst uit welke kopman wit heeft. DD loot startnummer 1 en speelt zijn eerste wedstrijd thuis tegen VAS (startnummer 2). LSG (3) treft in Leiden Utrecht (4).

Drie weken later verslaat het Leidsch Schaakgenootschap het Utrechtse tiental met 5½-4½. Namens de thuisploeg zorgt Abraham Splinter voor het eerste resultaat met zijn winstpartij tegen Faure. Uit De Telegraaf van dinsdag 10 november 1903: ,,Er werd over ’t algemeen nogal goed gespeeld. Brillant spel kwam niet voor. Tot onze verwondering speelden de heeren dr. Van Rhijn en Van Dam van Leiden niet mede en uit Utrecht misten wij Leussen en Aloquette. Wij meenen dat de volgorde der Leidsche spelers wel iets te wenschen overliet. Wellicht is dit een volgenden keer meer in den haak.’’

Uit De Telegraaf van dinsdag 10 november 1903:

LSG – DD (uitslag 4-6) is op 10 april 1904 de laatste wedstrijd. De eindstand ziet er als volgt uit:

DD heeft alle wedstrijden gewonnen, maar het gaat om de bordpunten. VAS heeft een halfje meer en is de eerste ‘landskampioen’.

In onderstaand overzicht alle spelers met voor hun naam aan welk bord ze hebben geschaakt en achter de namen hun scores.

In het seizoen erop, dat op 20 november 1904 met DD – Utrecht (9½-½) begint en op 16 april 1905 met VAS – DD (6½-3½) eindigt, verandert niet veel. VAS legt andermaal beslag op de eerste plaats, DD wordt tweede. Utrecht en LSG wisselen van klassering.

Eindstand:

Het lijkt erop dat de Amsterdammers na hun successen wat arrogant zijn geworden. In het begin van het seizoen 1905-1906 wordt geprobeerd weer een competitie te organiseren, maar VAS laat weten geen zin te hebben. Het geeft DD, LSG en Utrecht mee te overwegen om een driekamp te houden, waarna de winnaar een wedstrijd speelt tegen het Vereenigd Amsterdamsch Schaakgenootschap. Utrecht doet dan ook niet mee. DD en LSG treffen elkaar in een vriendschappelijke wedstrijd in Den Haag, op dinsdag 28 november 1905 gespeeld. De uitslag van het duel in het Zuid-Hollandsch Koffiehuis is 8-2. Uit het jaaroverzicht in het Algemeen Handelsblad van 31 december 1905: ,,Een doodsch schaakseizoen, de winter van 1905!’’

Er is in de jaren erna nog wel een competitie tussen clubs uit Amsterdam, Delft, Leiden en Utrecht, maar dat betreft wedstrijden tussen studentenschaakteams. Pas in 1920 komt de (K)NSB-competitie definitief van de grond.

1 Reactie

  1. Avatar
    Johan Hut 25 februari 2020

    Mooi verhaal. Ook na 1920, toen de competitie officieel werd, bleef de hoogste klasse nog een tijd voorbehouden aan de grote steden in het midden/westen van het land. Ik kom daarop terug met een artikel. Tegenwoordig bestaat daarvoor de term ‘randstad-arrogantie’, maar het is ook nog heel lang zo geweest dat de sterkste individuele spelers van Nederland uit die grote steden kwamen. Waarschijnlijk doordat de schakers daar vaker tegen elkaar speelden, ze stuwden elkaar op. Bekende uitzonderingen waren Haije Kramer in Friesland en Alex Vinken in Limburg, die in hun provincie veelvoudig kampioen waren, geen enkele tegenstand hadden. Toen Nico Cortlever van Amsterdam naar Zutphen verhuisde, is hij een tijd gestopt met schaken. Daarbij speelt waarschijnlijk ook mee dat men vroeger niet zo vlot reisde.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.