Willy Hendriks vertelt over zijn nieuwe boek: The Philosopher and the Housewife

We spraken met Willy Hendriks over zijn nieuwste boek. Hoe hij tot de prikkelende titel is gekomen leest u in dit interview met deze interessante auteur. Kern van het boek is een boeiend conflict dat zich onder andere afspeelde tussen Tarrasch, Nimzowitsch en Alapin. Willy publiceerde eerder een boek over de rivaliteit tussen Steinitz en Zukertort (The Ink War).

The Ink War ging onder andere over de rivaliteit tussen Steinitz en Zukertort. Ik ben heel benieuwd naar de reacties op het boek. Kun je daar iets over zeggen?

Het boek is goed ontvangen. Het is ook ruim besproken met veel positieve recensies. Onder andere door Matthew Sadler in New Chess Magazine, een 5-sterren recensie. Daar was ik heel blij mee. Het doet het ook goed. Er is inmiddels een tweede druk van verschenen.

Natuurlijk waren er ook wel een paar kritische geluiden. Zoals je weet gooi ik in mijn boeken graag de gevestigde kijk op de schaakgeschiedenis een beetje overhoop. In dit boek betreft het met name Steinitz. Hij is natuurlijk een beetje een icoon in de schaakgeschiedenis.

Wat er allemaal over Steinitz is geschreven en de karikatuur die van Steinitz gemaakt, dat beeld probeer ik bij te stellen. Daar is natuurlijk niet iedereen van gediend. Dus er zijn ook mensen die op een kritische manier naar mijn boeken kijken, maar dat is alleen maar mooi. Dat mijn boeken wat reuring teweeg brengen is zeker ook de bedoeling.

Willy Hendriks, Foto: Frans Peeters

Wat heeft je er toe gebracht om te schrijven over Tarrasch en Nimzowitsch?

Dat ligt heel erg in de lijn van mijn vorige boeken. Mijn eerste boek ‘Move First, Think Later’ ging in zijn algemeenheid over beter worden in schaken. Daarna heb ik me met de geschiedenis beziggehouden. Dit is mijn derde historische boek. In totaal zijn het dus vier boeken.

Die hebben als centraal thema “hoe zijn we door de schaakgeschiedenis heen betere schakers geworden”. Na het boek over Steinitz en Zukertort, is dit een heel mooi vervolg daarop. Hierin speelt precies dezelfde thematiek een rol.

Wat ik leuk vind aan schaakgeschiedenis is niet zomaar een autobiografie of een beschrijving van een toernooi of van een WK match, maar als er een conflict speelt dat verschillende dimensies heeft. In dit geval gaat het om schakers die behoorden tot de wereldtop van grofweg 1890 tot ca. 1930 en elkaar in die periode op het bord bestreden.

Het waren heel uitgesproken karakters, die ook op het persoonlijke vlak met elkaar in de clinch lagen. Maar vooral, en dat is eigenlijk het hoofdthema van mijn boek, hadden ze heel uitgesproken ideeën over hoe je beter wordt in schaken. Bestaat er zoiets als een soort alomvattende schaaktheorie, waarbij je vanuit algemene principes bij de beste zetten terecht kunt komen? Daarnaar waren ze op zoek.

Het belangrijkste boek van Nimzowitsch is niet voor niks ‘Mein System’. Hij had een heel systeem opgebouwd. Maar ook Tarrasch had dat idee van de hogere schaakwaardigheden waaruit concrete zetten voortvloeien. Dus ze hadden allebei een bepaald idee over die hogere schaakideeën maar wel totaal verschillend. Dat speelde in de clash tussen die twee de hoofdrol. Het is een prachtig stukje geschiedenis, waar je die hele periode aan kunt ophangen. Want de hypermodernen die later opkwamen traden in de voetsporen van Nimzowitsch en mengden zich in dezelfde discussie. Het is een prachtige en turbulente periode in de schaakgeschiedenis.

Wat ik heel erg aardig vind aan dit verhaal, want het is ook echt een verhaal, zijn die verschillende dimensies aan dat conflict tussen die twee hoofdpersonen.

Kun je zonder al te veel geheimen verklappen, waarover in essentie beide heren met elkaar van mening verschilden?

Nou, daar kan ik wel wat over zeggen. De verwijzing in de titel is niet helemaal volledig want er zit nog een derde hoofdpersoon in mijn boek, dat is Semyon Alapin. Hij mengde zich op een zeker moment ook in de discussie. Daar kom ik straks op terug.

Hoe ik op de titel kwam – ‘De filosoof en de huisvrouw’ – zal ik toelichten. Nimzowitsch presenteerde zichzelf graag als de grote vernieuwer en zo is hij ook de schaakgeschiedenis ingegaan. Hij ging met name in tegen Tarrasch, in zijn ogen een dogmaticus. Op een gegeven moment benoemde Nimzowitsch de adviezen van Tarrasch heel spottend als niet meer dan de goedbedoelde adviezen van een huisvrouw. Hij bedoelde het natuurlijk neerbuigend.

Tegenwoordig zou je dat terecht niet meer kunnen zeggen en in het voorwoord van mijn boek merk ik ook op dat ik zelf voor de helft van mijn bestaan een soort huisman ben. Dus ik zie dat helemaal niet als een belediging. De gezonde adviezen van de huisvrouw vind ik een soort eretitel.

Maar goed, ik weet wel zeker dat Tarrasch dat niet zo zag. Hij vatte het ongetwijfeld op als een belediging en zo bedoelde Nimzowitsch het ook. Nimzowitsch zag zichzelf als een filosoof. Hij presenteerde zichzelf graag als een hele diepe, geniale schaakdenker.

Dus dat zijn de twee perspectieven. Nimzowitsch had ook voor Alapin, waarmee hij in discussie raakte, zo’n neerbuigend bedoelde kwalificatie. Die noemde hij een ‘Variantenkünstler’. Een variantenkunstenaar, een beetje in de zin van een goochelaar. Iemand die alleen maar goochelt met varianten en die zelf geen ideeën heeft. Alapin viel Nimzowitsch aan en diens reactie was:

“Wat denkt die Alapin wel niet? Dat hij mijn filosofie met alleen maar varianten kan ondermijnen?  Want tegen mijn filosofie kun je alleen maar filosofische argumenten inbrengen en geen varianten. Wat denkt die variantenkunstenaar wel niet?”

Dus ook die (in mijn ogen prachtige) omschrijving van variantenkunstenaar was bedoeld als een negatieve kwalificatie.

In het slot van mijn boek kom ik tot een weging van die drie verschillende posities, zeg maar: de huisvrouw, de filosoof en de variantenkünstler.  Dit zijn fundamentele posities binnen de schaaktheorie. Tegenwoordig worden natuurlijk heel veel boeken over ‘beter worden in schaken’ geschreven waarin op een bepaalde manier ook die posities nog terug te vinden zijn. Het is nog steeds een actueel onderwerp.

Daar kan ik nog aan toevoegen dat ik zelf een half bestaan heb als huisvrouw. Maar ik ben ook afgestudeerd in de filosofie. Voor het streven van Nimzowitsch heb ik dus ook wel enige sympathie. Kortom: initieel zijn er drie posities en met alle drie heb ik affiniteit. Vervolgens bekijk ik hoe dat conflict tussen deze drie mensen heeft uitgepakt.

Siegbert Tarrasch (Wikipedia Commons)

Hoe kijkt de geschiedenis nu aan tegen de ideeën van Tarrasch?

In die tijd werden boeken geschreven die men nog steeds leest en invloed hebben. Dat zijn natuurlijk de werken van Nimzowitsch: ‘Mein System’ en ‘Die Praxis Meines Systems’. Van Tarrasch vooral ‘Dreihundert Schachpartien’ maar ook ‘Die Moderne Schachpartie’.

Het zijn allemaal geweldige boeken en ze zijn nog steeds goed te lezen. Die mensen schaakten veel minder sterk dan tegenwoordig. Dus als je echt schaken wilt leren dan zou ik hun boeken niet van voor tot achter lezen. Maar het zijn vanuit historisch oogpunt wel hele belangrijke boeken. Je hoort wel eens zeggen:

“Als je wilt begrijpen wat iets precies is, moet je ook kijken naar hoe het zo tot stand is gekomen.”

Wat dat betreft zijn de boeken van Tarrasch en Nimzowitsch nog steeds prachtige leesbare werken. Ik probeer in mijn boek het beeld dat men vaak presenteert van Tarrasch als de dogmaticus en Nimzowitsch als de vernieuwer die Tarrasch als het ware op de mestvaalt van de geschiedenis had achtergelaten te corrigeren.

Dat beeld probeer ik recht te zetten. Het is in de schaakgeschiedenis wel blijven hangen. Dus Nimzowitsch heeft wel zijn zin gekregen met dat beeld te schetsen van zichzelf als de geniale vernieuwer en Tarrasch als de achterhaalde theorie. Nimzowitsch is geslaagd in die opzet en dat is niet helemaal terecht.

Nimzowitsch was een vreselijke ijdeltuit. Iemand die in zijn boeken eigenlijk non-stop bezig was om zichzelf te verheerlijken en zijn gelijk te bewijzen. Dus probeer ik het perspectief van Tarrasch een beetje te verdedigen. Tarrasch stond natuurlijk bekend als arrogant en hij was  ook wel een tikje dogmatisch. Maar ja, aan de andere kant, in die tijd verwachten ze van mensen ook dat die bepaalde zekerheden boden.

Tarrasch was zeker ten tijde van ‘Dreihunderd Schachpartien’ min of meer de sterkste schaker ter wereld. Toen hij dat boek schreef, wilden mensen ook gewoon weten van ja, wat zijn die openingen waard, hoe moet je de openingen spelen. Tarrasch bood die zekerheid. Die zei:

“Dit moet je zo doen. In de opening moet je een pion in het centrum zetten. Paarden moeten naar c3 en naar f3, et cetera, et cetera.”

De klassieke schaakidealen die komen zeg maar voor een groot deel van Tarrasch. Maar ja, aan de andere kant als je tegenwoordig kijkt naar wat de topschakers allemaal spelen, bijvoorbeeld het Italiaans, het Spaans, et cetera, dat is eigenlijk Tarrasch voor een groot deel. Dus Tarrasch leeft nog steeds.

Toevallig heb ik een boek waar onder andere de Tarrasch-verdediging centraal staat. Maar die Tarrasch-verdediging is helemaal niet zo slecht.

Bij Tarrasch denk je aan gezond normaalschaak. De openingen die Tarrasch speelde, die leven voor een groot deel nog. Op een gegeven moment kwamen natuurlijk Nimzowitsch en ook de hypermodernen. Dat was een heel vermakelijke tijd. Die mensen experimenteerden erop los. Maar bijvoorbeeld ook iemand als Réti, die had veel extremere ideeën. Tartakower beweerde op een gegeven moment dat de zet 1. e3 de zet 1. e4 zou gaan verdringen. Straks spelen we alleen nog maar 1. e3.

Réti dacht dat op 1. e4 het antwoord 1. … e5 en op de zet 1. d4 het antwoord 1. … d5 dat het achterhaalde zetten waren. Er waren ook mensen die dachten dat de Aljechin-verdediging, 1. e4  Pf6, het einde betekende van de zet
1. e4. Het was echt een doldwaze tijd.

Dus Tarrasch had heel uitgesproken ideeën, maar iedereen in die tijd had heel uitgesproken ideeën. Dat verwachtte men ook van die topspelers.

Aron Nimzowitsch (Wikipedia Commons)

Over Nimzowitsch heb ik altijd hele ronkende verhalen gehoord met betrekking tot zijn ideeën. In hoeverre is dat terecht?

Die ronkende verhalen over Nimzowitsch? Nou ja, natuurlijk zijn er wel wat. Die boeken van hem dat zijn hele speciale boeken. Hij is ook de enige schaker met echte volgelingen. Hij lijkt wel een soort goeroe voor sommigen. Het is een beetje:

“You either love him or hate him.”

Daarin probeer ik een middenweg te bewandelen. Want als je over zo iemand schrijft, moet je natuurlijk sympathie voor hem op proberen te brengen. Dat geldt voor hen allebei natuurlijk. Uiteraard ook voor Alapin, want dat is ook een bijzonder uitgesproken type.

Op dit punt haal ik diverse topspelers aan, bijvoorbeeld Timman. Die zegt over Nimzowitsch ongeveer het volgende:

“Mijn benadering is altijd heel down-to-earth geweest, common sense. Als je over schaken schrijft, vind ik, dan moet je dat in heel common sense taal doen.”

Dat is dus Nimzowitsch juist niet. Hij is de man van de diepzinnige strategie en allerlei concepten. Hij ontwierp een geheel nieuwe taal met termen als:

Überdeckung, Profylaxe, Zentralisierung, enzovoort.

Dat is wel blijven hangen, hè?

Een aantal dingen is zeker blijven hangen. Hij had natuurlijk ook wel goeie dingen, maar als systeem denk ik dat het wat minder goed heeft uitgepakt dan hij zelf denkt. Nimzowitsch kent zijn gelijke niet qua zelfverheerlijking in de schaakgeschiedenis.

Ja, daar komen we eigenlijk gelijk op het volgende punt. Al die theorieën zijn natuurlijk hartstikke mooi, maar het gaat toch eigenlijk om vuistregels en vooral om concrete situaties in te schaken?

Nou noem je heel mooi de twee andere posities op een bepaalde manier. Tarrasch had niet echt een systeem of zo. Hij heeft ook geen echt systematisch boek geschreven. Mein System van Nimzowitsch is een soort theorieboek over het middenspel. Terwijl ‘Dreihunderd Schachpartien’ zijn gewoon 300 partijen. In dat boek etaleert hij wel zijn wijsheden en komt zijn algemene kennis tot uitdrukking. Volgens hem zijn het niet alleen maar concrete voorbeelden, maar er komen ook veel algemene wijsheden uit naar voren. Bij Tarrasch is dat meer in de vorm van basisprincipes en wat jij vuistregels noemt, spreekwoorden, adviezen.

Nimzowitsch is veel meer een systeembouwer, een ouderwetse filosofische systeembouwer. De kritiek van Alapin op beiden was van:

“Jullie hebben wel allemaal heel veel algemene principes, maar jullie hebben te weinig varianten.”

 Alapin mengde zich in de discussie tussen Tarrasch en Nimzowitsch over de hoogste schaakwaarheden. Alapin:

“Al die algemene principes van jullie, die hebben niet zoveel waarde dat zijn op z’n best een soort wegwijzers in het woud der varianten.”

Uiteindelijk komt het aan op die varianten en dat is op een bepaalde manier natuurlijk de meest moderne positie. Dus dat zijn, wat je net in jouw vraag formuleerde de drie posities die in mijn boek in conflict zijn met elkaar.

Heb je in dit verband nog nieuwe ontdekkingen gedaan over beide heren of over hun discussie, die anderen wellicht hebben laten liggen?

Dat vind ik moeilijk in te schatten. Wat me bijvoorbeeld wel opviel, wat ik niet wist (en ik weet niet of dat heel bekend is) was dat Nimzowitsch ook met Réti een soort conflict had. Midden in mijn verhaal zit de Eerste Wereldoorlog. De oorlog legde het hele schaakleven lam. Toen had Nimzowitsch in zijn bloeiperiode moeten zijn. Hij was toen in de kracht van zijn leven. Maar hij kwam daarna pas heel langzaam op gang.

Hij wilde wel die boeken van hem publiceren. Eigenlijk was hij daar voor de oorlog al mee bezig, maar dat lukte toen nog niet en het duurde na de oorlog een hele tijd voor hij weer in vorm kwam. Hij verhuisde toen ook van Riga naar Scandinavië. In de tussentijd kwamen er allerlei andere mensen op, de hypermodernen, die gingen er, zo voelde het voor hem, vandoor met zijn gedachtegoed.

Richard Réti (Wikipedia Commons)

Men presenteert het vaak zo dat de hypermodernen voortzetten wat Nimzowitsch in gang had gezet. In werkelijkheid had Nimzowitsch toen nog niet zoveel in gang gezet. Je merkt dat hem dat heel erg aangreep. Het beroemde boek van Réti “Die Neue Ideen im Schachspiel” (Modern Ideas in Chess) zette de hypermoderne revolutie in gang. Nimzowitsch voelde zich daardoor ernstig benadeeld en die ging in een paar artikelen tekeer tegen Réti. Dat is iets wat ik nog niet ergens in de schaakgeschiedenis ben tegengekomen: hoe erg Nimzowitsch het Réti kwalijk nam. Dat Réti en Tartakower en al die andere hypermodernen in één keer ermee vandoor gingen met wat hij dacht dat zijn gedachtegoed was.

Nimzowitsch heeft het in een artikel op een gegeven moment over partijen met karakter. Wat zijn dat nou? Het moeten volgens hem eigen ideeën zijn. Die je op een originele manier uitwerkt. Vervolgens zegt hij over Réti:

“Nou Réti doet dit, dit en dit. Hoe komt dat het helemaal geen indruk maakt? Nou dat komt omdat het geen originele ideeën zijn. Het zijn mijn ideeën. Réti is helemaal niet origineel!”

Volgens mij heb je wel verteld waar het om draait….

Dat is maar één voorbeeld. Ik heb met name van de Wiener-Schachzeitung al die jaargangen doorgewerkt en daar komen heel veel leuke dingen uit naar voren. Die spreken me aan, vaak in combinatie met een schaakfragment. Op die manier denk ik dat er heel veel nieuwe dingen in mijn boek staan. Het zijn vaak kleine grappige anekdotes en feiten die je opdiept uit de schaakgeschiedenis waar toevallig je oog op valt.

Met name de hele discussie tussen die drie is nooit zo uitgewerkt. Ik heb ook een heel mooi stuk van Tarrasch over één van zijn beroemdste regels: namelijk dat de torens achter de vrijpion horen. Daar schreef hij een heel leuk artikel over. Het past mooi in mijn verhaal. Er zitten veel nieuwe kleine vondsten in het boek. Maar uiteraard ook de grotere dingen zoals die controversie tussen Réti en Nimzowitsch.

Het grote strijdpunt tussen Tarrasch en Nimzowitsch ging over het centrum. Voor Tarrasch was het in de strijd om het centrum noodzakelijk om minstens één pion in het centrum te plaatsen. Nimzowitsch grote idee was dat je het centrum niet meteen met pionnen hoeft te bezetten. Je kunt er ook invloed op uitoefenen met je stukken. Wat dat betreft is het Nimzo-Indisch natuurlijk zijn grote wapen, ook al was dat voor hem al eerder gespeeld. Het was zijn grote bijdrage aan de schaaktheorie.

Tarrasch was iemand van de snelle ontwikkeling. Ook daar ging Nimzowitsch tegenin. Dat speelt ook een grote rol in mijn verhaal. Want daar valt natuurlijk ook wel wat voor Tarrasch te zeggen. Snelle ontwikkeling is toch ook belangrijk. Nimzowitsch had een paar eigenaardigheden. Hij speelde regelmatig een beetje zoals Steinitz. Denk aan systemen zoals de Philidor met weinig ruimte.

Daartegenover staan beroemde uitspraken van Tarrasch over tempo en snelheid:

“Das Tempo ist die Seele des Schachtspiels.”

Daar had Nimzowitsch vaak lak aan. Wat je bij Nimzowitsch nauwelijks ziet, is de koningsaanval. Dat was voor Nimzowitsch eigenlijk een beetje plat, ordinair. Dus ook in ‘Mein System’ speelt veiligheid van de koning geen grote rol. Het paste niet in zijn beeld van de diepzinnige strategie. Het zijn de basisingrediënten van hun conflict.

Ik denk dat we zo genoeg ideeën hebben. We hebben op deze manier een idee gekregen wat we kunnen verwachten. Laatste vraag, heb je nog ideeën voor een nieuw boek?

Ja, heel veel ideeën. Wat schaakgeschiedenis betreft niet een heel concreet idee. Dit was, waar ik nu over schreef, een heel bewogen periode. De geschiedenis gaat natuurlijk verder. Met  allerlei kleurrijke figuren. Maar puur wat betreft dat thema van die schaak-theoretische of zeg maar wetenschapsfilosofische thematiek, is dit wel een hoogtepunt.

Dus het kan ook zijn dat ik terugkeer naar mijn eerste boek, dat niet historisch was. Wat me in schaken heel erg boeit, is de manier waarop schaken je confronteert met de werking van je brein.

Er gebeurt veel op het gebied van de hersenwetenschappen en cognitieve psychologie. Het interessante is, we weten steeds meer over ons brein, maar de manier waarop we met ons eigen brein geconfronteerd worden, kunnen we moeilijk vatten. Mensen zijn gemaakt om naar buiten te kijken. We kunnen heel moeilijk binnen in ons hoofd kijken. We hebben eigenlijk geen flauw idee wat er allemaal in gebeurt.

Het schaken confronteert je daar op een hele grappige manier mee. Dat is een interessante ingang tot dat thema van: wat gebeurt er nou allemaal in ons hoofd? Het schaken confronteert je daarmee vaak op een heel pijnlijke manier. Meestal omdat we weer iets hebben gedaan waarvan we ons afvragen:

“Hoe heb ik dat in hemelsnaam kunnen doen?”

Het is een soort inspiratie waar ik wel opnieuw naar terug wil keren. Sinds mijn boek ‘Move First Think Later’ (2012) is er op dat gebied gigantisch veel gebeurd. Ook de AI ontwikkelt zich steeds verder. Die thematiek blijft me bezighouden. Dus misschien ga ik wel weer in die richting iets doen.

Meer weten over dit boek? 

Over Michel Hoetmer

Michel schaakt al sinds begin jaren '70. Hij speelde bij schaakclub Utrecht (2e klasse KNSB) en hij was destijds ook redacteur van het clubblad. Tegenwoordig is hij lid van sv Pegasus in Amstelveen. In het dagelijks leven was hij verkooptrainer (www.salesquest.nl) en publiceerde diverse boeken en artikelen over verkopen en marketing. Hij is gediplomeerd schaaktrainer (2).

2 Reacties

  1. Avatar
    Henk Smout 04 februari 2025

    Mit Worten lässt sich trefflich streiten,

    mit Worten ein SYSTEM bereiten — Onbekende dichter

     

    En ik heb gelijk en Alapin heeft ongelijk, zie mijn artikel van 30 augustus 2024 op deze site met de titel ‘De vloedlijn’.

  2. Avatar
    Pieter Priems 07 februari 2025

    Goed interview! De hoofdlijnen van het boek worden volgens mij duidelijk. Dat haalt wel een stuk van de nieuwsgierigheid naar het boek weg ;-).

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.