Begrijp wat u doet: De Pirc (deel 2)

Bij de opening die we nu behandelen, heb ik wel eens iemand het volgende horen zeggen: “Ik speel Konings-Indisch tegen 1. e4”. De vorige keer zijn de witte varianten met A) 4.Le3 en B) 4.Lc4 aan bod gekomen. Ditmaal zullen we drie systemen onder de loep nemen, die hun weg in het topschaak hebben gevonden. Dat zijn de varianten:

 

 

C) 4.Pf3
D) 4.Lg5
E) 4.f4

De vorige keer hebben we gezien dat de uitgangsstelling van de Pirc ontstaat na
1. e4 d6 2. d4 Pf6 3. Pc3 g6

A) 4.Pf3
Mensen die de voorkeur geven aan een rustiger speltype kiezen veelal voor de normale paardontwikkeling naar f3 (zie diagram)

Vasja Pirc (bron foto onbekend)

Hiermee kiest wit ervoor om zijn ontwikkeling zo snel mogelijk te voltooien waarbij hij zijn paarden naar de natuurlijke velden speelt.
4…Lg7
Vanaf dit moment kan wit op elk moment h2-h3 spelen en zwart op elk moment …c7-c6.  De subtiele verschillen tussen de timing waarop beide zetten gespeeld kunnen worden, brengt weliswaar specifieke kenmerken met zich mee, maar komen toch vaak op hetzelfde neer.
5. Le2
Wit kiest voor de meest normale manier om zijn stukken verder te ontwikkelen. [Het inlassen van 5. h3 om te verhinderen dat er een zwart stuk naar g4 kan, is – zoals hierboven al even aangegeven – een serieus alternatief.]

5…O-O 6. O-O c6
Op het moment dat zwart deze pionzet speelt en wit heeft kort gerokeerd, is het raadzaam voor wit om een actie met … b7-b5 te gaan verhinderen. Daarom gaat men meestal verder met

7. a4
Er zijn witspelers die deze dreiging negeren met bijvoorbeeld 7. h3 b5 8. e5 Pe8 Deze stelling ontstond in een oude partij Karpov-Hort, 1974. Het lijkt erop dat zwart niet zoveel problemen had hoewel hij later in de partij toch ten onder ging.7…Pbd7 8. Le3

Het lijkt erop dat wit vroeg of laat toch met het pionzetje 8. h3 moet komen omdat hij het liefst zijn dameloper naar e3 ontwikkelt, zonder dat de loper hier dan niet lastiggevallen kan worden door een zwart paard. Het blijft echter de vraag of hij het niet zonder dit tijdverlies kan spelen. 8…e5 Dit is de standaardopstelling die zwart voor ogen heeft. Met zijn laatste zet doet hij wat terug in het centrum door een spanningsveld te creëren tussen de pionnen d4 en e5. 9. dxe5 dxe5 10. Le3 Wit voltooit eerst de ontwikkeling van zijn stukken om daarna te bepalen hoe hij tot een speelplan komt. En passant verhindert hij nog even dat zwart zich direct met … Pd7-c5 gevolgd door ooit … Pc5-e6 op de zwarte velden kan gaan spelen. Vooral veld f4 is lichtjes verzwakt bij wit omdat hij h2-h3 in een eerder stadium heeft gespeeld. Een interessante gedachte voor wit is overigens ook om met Dd1-b1-a2 op de diagonaal a2-g8 druk te gaan uitoefenen. Met deze damemanoeuvre maakt hij ook veld d1 vrij voor een toren en vanaf b1 ondersteunt de dame ook b2-b4 om zo het ruimtevoordeel op de damevleugel te vergroten. Met deze ideeën in het achterhoofd slaagde de witspeler in de partij Ftachnik-Izoria, 2006 een mooie overwinning te boeken. (Interessant is ook om de loper direct naar de mooie diagonaal a2-g8 te spelen met 10. Lc4 De7 Nu zwart zijn dame naar dit veld heeft ontwikkeld, kan wit beter afzien van de loperontwikkeling naar e3. Kansrijker lijkt 11. b3!? om de loper naar de voor zwart verzwakte diagonaal a3-f8 te spelen. 11…Pc5 {11…b6 12. La3 c5 was de partij Zhigalko-Nijboer, 2013.} 12. La3 a5 13. Dd2 Ph5 kwam voor in een partij Bosboom-Van Wely, 1993. Hierin kwam weliswaar tot uiting hoe zwart zijn stukken graag wil ontplooien, maar in deze stelling staat hij toch behoorlijk onder druk, vooral als wit nu 14. De3! had gespeeld zou zwart het zwaar hebben gehad.) 10…De7 Het meest logische veld voor de dame. Zwart bereidt …Pd7-c5 voor om zo zijn damevleugelstukken te kunnen ontwikkelen. Meestal gaat men nu verder met 11. Dd3 om daarna een toren naar d1 te kunnen spelen en zo met Dd3-d6 een middenspel zonder dames in te gaan. Optisch staat wit heel redelijk maar in de praktijk blijkt hij nauwelijks voordeel te kunnen behalen. In een partij Jugelt-D.Fridman, 2011 laat de zwartspeler zien hoe zwart zijn stukken op de geschikte velden krijgt.
8…e5
Opnieuw kiest zwart voor de gebruikelijke ‘set-up’. [De uitval van het paard naar g4 met 8…Pg4 9. Lg5 h6 10. Lh4 werkt niet in zwarts voordeel. Vandaar dat duidelijk wordt dat wit beter niet te snel h2-h3 kan spelen.] 9. dxe5
Wit heft de spanning direct op. Vreemd genoeg is dat de meest geijkte methode om op voordeel te spelen. 9…dxe5 (zie diagram)

De reden dat wit op voordeel kan spelen, komt voornamelijk omdat zwarts koningsloper op g7 als het ware tegen de zwarte pion op e5 staat aan te kijken. Terwijl de koningsloper van wit naar het aantrekkelijke veld c4 gespeeld kan worden. Een ander gedachte achter de ruil op e5 is dat door …c7-c6 veld d6 verzwakt is en wit kan proberen daarvan gebruik te maken. Dat kan enerzijds door met een dame naar dat veld te gaan, anderzijds door zijn koningspaard van f3 via d2 om te spelen naar c4 om dan zo binnen te komen. Als zwart dat allemaal toelaat, zal hij het daarna moeilijk krijgen. De praktijk heeft uitgewezen dat dit witte plan niet zo eenvoudig te realiseren is.
10. Pd2
Wit gaat nu op veld d6 af.
10…De7 11. Pc4 Pc5
[11…Pe8 om Dd6 te verhinderen, lijkt speelbaar voor zwart. Maar heel gemakkelijk heeft hij het niet zoals bleek in een partij Zelcic-Mohr, 2007. Daar volgde 12. a5 Pc5 13. Pd6!? Pxd6 14. Lxc5 Td8 15. Dd3 en zwart stond onder druk.] 12. Dd6 Dxd6 13. Pxd6 Pe6 14. Tfd1 (zie diagram)
En zwart heeft het toch wat moeilijk. Een illustratieve partij is Potkin-Kalashian, 2014 om te zien hoe wit voordeeltjes weet te vergaren en om te zetten in winst.

D) 4.Lg5
Scherper is deze strijdwijze met de loper naar g5, hetgeen de contouren kan aannemen van de opstelling met f2-f3, Dd1-d2 en 0-0-0 zoals we eerder al gezien hebben.
4…Lg7 5. Dd2 De partij Motylev-Kasimdzhanov, 2009 geeft een idee voor het witte spel en Gofshtein-Chernin, 1998 voor zwart. [Met het systeem 5. f4 c6 6. Pf3 Db6 7. Dd2 Dxb2 8. Tb1 Da3 9. Ld3 werd een schitterende partij door de witspeler afgeleverd: Dreev-Minasian, 2005.] 5…h6 6. Lh4 g5 7. Lg3 Ph5 8. O-O-O
Dit is een soort basisstelling voor deze aanpak. Zwart ontneemt wit het loperpaar maar daar staat tegenover dat hij vrij weinig ruimte heeft en zich een paar verzwakkingen op de koningsvleugel heeft gepermitteerd. Opnieuw een interessant gevecht waarbij Leko-Topalov, 1999 een aardig voorbeeld is van hoe het met wit moet en Spence-Kuzubov, 2007 laat zien hoe zwart zich kan verweren.

E) 4.f4
Omdat zwart net als in het Konings-Indisch zijn koningsloper op het centrum richt zal hij graag met … e7-e5 actief willen worden. Om die zet alvast tegemoet te treden is
4. f4
een belangrijke, zo niet de meest principiële variant. Wit spendeert een tempo om meer invloed over het centrum te krijgen. Hij wil graag het koningspaard achter de f-pion zetten zodat hij straks met e4-e5 de macht over het centrum kan veroveren. Een belangrijke gedachte hierbij is dat als wit e4-e5 heeft doorgezet, de loper op g7 op non-actief komt te staan. Tegelijkertijd komt ook het voor zwart soms gevaarlijke e5-e6 in de stelling. Tegelijkertijd heeft wit de ‘standaardopmars’ van zwart met … e7-e5 onaantrekkelijk gemaakt zodat de zwartspeler nu zijn heil zal gaan zoeken in acties met … c7-c5. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de stellingen weldra gaan lijken op die uit het Siciliaans dat ook als kenmerk heeft dat een witte d-pion tegen een zwarte c-pion wordt geruild.
4…Lg7 5. Pf3

De meest logische ontwikkelingszet. Het paard bestrijkt het centrumveld e5. Modern is om al meteen de loper naar d3 te spelen met 5. Ld3 De partij krijgt dan een zelfstandige betekenis als zwart ineens opteert voor 5…e5 [Zwart kan weer op de platgetreden paden terecht komen als hij kort rokeert. 5…O-O omdat wit weinig beters heeft dan 6. Pf3] 6. dxe5 dxe5 7. Pf3 exf4 8. Lxf4 O-O 9. Dd2 Pc6 hetgeen o.a. voorkwam in de partijen Karjakin-Wang, 2013 en Giri-Van Wely, 2015. Toch liepen deze experimenten niet zo goed af voor de zwartspelers.
5…O-O
Lange tijd is direct 5…c5 geprobeerd. Er kan nu een heel ingewikkelde en vreemdsoortige stelling ontstaan na 6. Lb5+ Ld7 7. e5!? Wit slaat er lustig op los omdat hij probeert te profiteren van de disharmonie van de zwarte stukken op dit moment. 7…Pg4 8. Lxd7+ Inmiddels lijkt men ervan overtuigd dat deze loperruil de aangewezen voortzetting is. [Lange tijd hield men zich bezig met de verwikkelingen na 8. e6!? (zie analysediagram)
Op 8…fxe6 antwoordt wit natuurlijk met (Of 8…Lxb5 9. exf7+ en nu moet de koning naar d7! 9…Kd7 10. Pxb5 Da5+ 11. Pc3 cxd4 12. Pxd4 Lxd4 13. Dxd4 Pc6 14. Dc4 Db6 15. De2 h5 16. h3 Ph6 Een tijdlang dacht men dat zwart zich kon handhaven maar wit heeft een prettig plusje. De nog jonge Anand liet zien hoe wit zijn voordeel kan omzetten in zijn partij Koshy in 1985.) 9. Pg5 Lxb5 10. Pxe6 en nu kan er zich een grappige zetherhaling voordoen. Spelers die met elkaar remise hebben afgesproken, brengen de volgende zetten op het bord: 10…Lxd4 (zie analysediagram)
11. Pxd8 (Wit kan op winst spelen met 11. Pxb5 Da5+ 12. Dd2 Lf2+ 13. Kd1 Pe3+ 14. Ke2 Dxb5+ 15. Kxf2 Pg4+ 16. Kg3 Dd7 17. Te1 Pc6 18. b3 Ph6 19. Lb2 Pf5+ 20. Kf2 En deze stelling kwam op het bord in twee partijen: De Firmian-Alburt, 1999 en Nakamura-Harikrishna, 2012.) 11…Lf2+ (zie analysediagram)
Ik heb liefst 307 partijen in mijn database kunnen vinden die zo de strijd beëindigden. 12. Kd2 Le3+ 13. Ke1 Lf2+ 14. Kd2 Le3+ 15. Ke1 Lf2+ en de remise is een feit.] 8…Dxd7 9. h3! Inmiddels lijkt men erachter dat het hiervan moet komen. [9. d5 is veel vaker gespeeld, maar dat lijkt minder overtuigend.] 9…cxd4 De enige zet omdat zwart anders in een zeer nadelige stelling terecht kan komen. [9…Ph6 De zwartspeler in de partij Grischuk-Mamedyarov, 2012 wilde zich de terugtocht met het paard laten bewijzen maar na 10. dxc5 dxe5 11. fxe5 Dxd1+ 12. Kxd1 Pd7 13. g4! had hij toch een immens probleem met dat vreselijke paard op h6.] 10. Dxd4 Pc6 11. De4 Ph6 12. Le3 en zwart ging in een paar partijen ten onder waarvan Shirov-Markowski, 2009, Shirov-Zaragatski, 2015 en Wei-Liu, 2015 de belangrijkste zijn.
6. Ld3
6…Pa6
Voortschrijdend inzicht heeft uitgewezen dat het moet komen van deze paardzet. De mogelijkheid 6…Pc6 kan het best beantwoorden worden met 7. e5 om … e7-e5 van zwart tegen te gaan. Een interessante partij hiermee is So-Van Kampen, 2013. Uiteraard hebben de zwartspelers op dit moment ook 6…c5 uitgeprobeerd. 7. dxc5 dxc5 8. e5 Pd5 9. Pxd5 Dxd5 10. De2 (zie analysediagram)
10…Pc6 [10…Lf5 bleek in Aronian-Svidler, 2013 nog niet zo gek voor zwart.] 11. Le4 Dd7 12. Le3 b6 13. h4 Lb7 14. h5 en wit heeft aanvalskansen. In een partij Jonkman-Klenburg, 1998 zette de witspeler de zwarte loper van g7 op non-actief na 14…Pd4 volgde. 15. Lxd4 Lxe4 16. Dxe4 cxd4 17. O-O-O Dg4 18. h6! Lh8 19. Pxd4 en hij won fraai in 28 zetten.
7. O-O
Wit brengt eerst zijn koning in veiligheid alvorens hij met de thematische actie e4-e5 gaat komen. Ook 7. e5 is door vele witspelers op het bord gebracht, maar we laten hem buiten beschouwing.
7…c5
Zwart mag niet meer aarzelen: hij dient het witte centrum nu aan te tasten.
8. d5
Daarmee wordt het spel in de banen van de Moderne Benoni gebracht. Een opening die meestal vanuit 1.d4 op het bord komt. Het belangrijkste kenmerk van de Benoni dat zwart met zijn e-pion op d5 heeft geruild waarna wit mijn zijn pion van c4 op d5 heeft teruggeslagen is hier niet aan de orde omdat het witte paard op c3 voor de c-pion staat. Dus het gaat hier wel om een wat specifiek nuanceverschil. Een principe van de Benoni blijft wel recht overeind staan, namelijk dat zwart een licht stuk teveel heeft en dat hij dus graag een stuk wil ruilen. Vandaar dat
8…Lg4
hier de belangrijkste zet is. Niettemin is een ander stereotiep plan met 8…Tb8 ook mogelijk. Dat kwam o.a. op het bord in een rapidpartij J.Polgar-Carlsen, 2012.
9. Lc4 Pc7 10. h3 Lxf3 11. Dxf3 a6 12. a4 b6
En beide spelers staan klaar om de strijd met elkaar aan te binden. Wit zal eerst het tegenspel van zwart wil verhinderen om op de lange duur met e4-e5 te gaan werken. Een mooi voorbeeld hiermee is de partij Karjakin-Chatalbashev, 2009. Zwart daarentegen zal graag …b6-b5 willen doorzetten of anders … e7-e6 en eventueel met …e6xd5 tegenspel over de e-lijn willen genereren. Een aardige illustratieve partij hiermee is de partij Georgiadis-Peralta, 2006.

Belangrijkste illustratieve partijen:

• Zelcic-Mohr, 2007
• Potkin-Kalashian, 2014
• Motylev-Kasimdzhanov, 2009
• Gofshtein-Chernin, 1998
• Karjakin-Wang, 2013
• Giri-Van Wely, 2015
• Anand-Koshy 1985
• De Firmian-Alburt, 1999
• Nakamura-Harikrishna, 2012
• Grischuk-Mamedyarov, 2012
• Shirov-Markowski, 2009
• Shirov-Zaragatski, 2015
• Aronian-Svidler, 2013
• Jonkman-Klenburg, 1998
• J.Polgar-Carlsen, 2012
• Karjakin-Chatalbashev, 2009
• Georgiadis-Peralta, 2006

Geraadpleegde bronnen:
– Megadatabase van Chessbase

 

Reageren? Stuur een e-mail naar hgrooten@xs4all.nl.

 

Eerdere afleveringen van deze rubriek, waarbij u de illustratieve partijen interactief kunt naspelen en downloaden, treft u aan in dit overzicht.

Inmiddels is het eerste boek van de auteur over de 1.e4 e5 – openingen (getiteld Begrijp wat je doet 1 Spaans-Italiaanse structuren) verschenen.

Belangstelling hiervoor? Kijk dan op www.sterkspel.nl.

 

Over Herman Grooten

Herman is ruim 40 jaar schaaktrainer. Hij verzorgde lange tijd de schaakrubrieken in Trouw en het ED. Daarnaast was hij Topsportcoördinator bij de KNSB en is hij auteur van diverse schaakboeken en werkt hij voor Schaaksite. Klik hier voor series die hij op Schaaksite heeft gezet.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.