Begrijp wat u doet: de Caro Kann

Hieronder treft u de volgende aflevering van de rubriek “Begrijp wat u doet”. In deze serie worden, speciaal voor clubschakers, achtergronden belicht van de ‘grote openingen’ zoals het Spaans, het Siciliaans, het Damegambiet, het Konings-Indisch enzovoort. De artikelen verschenen eerder in Schaakmagazine het blad van de KNSB, de Nederlandse schaakbond.

 

Horatio Caro

Veel spelers hebben problemen om agressief ingestelde spelers die 1. e4 openen van het lijf te houden in de opening. Want hoe moet valt de aanvalsdrift van deze mensen beteugelen? Een zeer solide verdediging, waarop al veel aanvallers hun tanden hebben stukgebeten is de Caro Kann die ontstaat na de zetten 1.e4 c6. We zullen naar drie verschillende hoofdsystemen gaan kijken.

Eerste systeem met 4… Lf5: de klassieke hoofdvariant
Tweede systeem met 3. e5: de doorschuifvariant
Derde systeem met 3. exd5 cxd5 4. c4: de Panovvariant.

 

 

Eerste systeem: De klassieke hoofdvariant 4…Lf5
1. e4 c6

Uitnodiging tot de Caro Kann. De opening is genoemd naar de Engelse speler Horatio Caro en de Oostenrijker Marcus Kann, die de opening in 1886 bestudeerden. 1…c5 2. c3 g6 3. d4 cxd4 4. cxd4 d5 5. exd5 Pf6 6. Pc3 Lg7 7. Db3 en hier is dezelfde stelling bereikt die uit de Panov-variant tevoorschijn kan komen als zwart …g6 speelt!
2. d4
2. Pc3 d5 3. Pf3 Dit wordt de Caro-Kann Twee Paardenvariant genoemd. 3…Lg4 (zie analysediagram)
4. h3 Lxf3 [Heel tweesnijdend is 4…Lh5 Wit zet meteen druk op de ketel met het hyperscherpe 5. g4 Lg6 6. exd5 cxd5 7. Lb5+ Pc6 8. Pe5 Tc8 9. d4 e6 10. h4 De loper op g6 wordt bedreigd en die zal in sommige varianten ook verloren gaan. Ondertussen probeert zwart daar genoeg pionnen en het centrum voor terug te krijgen. Een bijzonder spannende stelling die o.a. voorkwam in de partijen Nakamura-Grischuk, 2012 (1-0) en Kasimdzhanov-Seirawan, 2004 (0-1).] 5. Dxf3 e6 6. d3 [Wit kan een pionoffer brengen met 6. d4 dxe4 7. Pxe4 Dxd4 8. Ld3 Pd7 9. Le3 maar wit heeft daar behoorlijke compensatie voor. Een voorbeeld hoe het slecht afliep voor de zwartspeler is de snelschaakpartij Azarov-Ovetchkin, 2005. Hoe het wel zou kunnen voor zwart valt te zien in Azarov-Dreev, 2001.] 6…Pd7 7. Ld2 Pgf6 [Ook een mogelijkheid is 7…g6 Zwart neemt dan een opstelling met een loper op g7, koningspaard naar e7 in. Het is erg solide voor zwart, maar wit heeft natuurlijk wel een plusje omdat hij over het loperpaar beschikt en meer ruimte heeft.] 8. g4 En hier is een scherpe stelling ontstaan met kansen voor beide spelers.
2…d5 3. Pc3
3. f3 Deze zet, die als verrassingswapen kan worden gebruikt door witspelers, laten we door ruimtegebrek buiten beschouwing. Als nauwkeuriger wordt 3. Pd2 beschouwd omdat het bepaalde systemen met …g6 onaantrekkelijk maakt.
3…dxe4 4. Pxe4
Zwartspelers moeten er altijd rekening mee houden dat wit hier over kan gaan naar het Blackmar Diemergambiet dat ontstaat na 4. f3 exf3 5. Pxf3
4…Lf5
De klassieke hoofdvariant. Een belangrijke speelwijze is 4…Pd7 De bedoeling is om het andere paard naar f6 te ontwikkelen en na Pxf6+ geen dubbelpion toe te hoeven laten. Wit heeft nu belangrijke voortzettingen: 5. Pf3 [En ook 5. Lc4 is een tijdlang de gevaarlijkste aanval op de zwarte stelling geweest. Wit gaat proberen in een vroeg stadium het altijd gevoelige punt f7 te belagen. 5…Pgf6 6. Pg5 e6 7. De2 Nu dreigt er een paardoffer op f7, dus zwart moet reageren. 7…Pb6 8. Ld3 (Terug naar b3 om de druk op e6 te handhaven met 8. Lb3 is ook een tijdje geprobeerd. 8…h6 9. P5f3 Het moet komen van deze bevrijdende opmars. Als wit op c5 ruilt, wil zwart in één zet terug kunnen nemen met de loper. 9…c5 10. Lf4 Pbd5 Zwart probeert het witte spel te verstoren. {Na slaan op d4 volgt sterk 10…cxd4 11. O-O-O en wit wint de pion met rente terug.} 11. Le5 Da5+ 12. Pd2 En vanaf hier ontstaat een levendige strijd, waarin zwarts kansen vooralsnog niet minder zijn. Een aardige partij waarin wit tot winst kwam is J.Polgar-Leko, 1996. En voor zwart: Shabalov-Karpov, 1994.) 8…h6 9. P5f3 c5 Opnieuw de standaardreactie op wits spel. 10. dxc5 Lxc5 11. Pe5 Dit paard moet zo snel mogelijk naar e5 omdat het andere paard anders geen mooi veld krijgt. 11…Pbd7 12. Pgf3 Hier is een ogenschijnlijk simpele stelling ontstaan, die echter ingewikkelder blijkt te zijn dan op het eerste gezicht duidelijk wordt. Zo is er een variant waarin de witte koning aan de wandel gaat. Dat zien we in diverse partijen, waaronder Rublevsky-Volzhin, 1995. De witte koning gaat eerst naar de damevleugel en later weer terug naar de koningsvleugel en dat in het middenspel! Voor de wijze waarop de zwarte stelling behandeld kan worden, is de partij Izeta Txabarri-Karpov, 1993 zeer instructief.] 5…Pgf6 6. Pxf6+ Wit wil geen tijd verliezen met de ontwikkeling maar de ruil van een stel paarden, helpt zwart enigszins om de druk te verlichten. [Ook geprobeerd is 6. Pg3 e6 7. Ld3 c5 8. O-O cxd4 9. Pxd4 Lc5 10. Pb3 Le7 11. De2 O-O maar in de meeste partijen met deze stelling hadden de zwartspelers weinig moeite om het evenwicht te bewaren.] 6…Pxf6 7. Pe5 De meest pretentieuze poging. [Met 7. Lc4 Lf5 8. O-O e6 9. c3 Le7 bereikt wit niet zoveel. Veel partijen eindigen al snel in remise vanuit deze stelling.] 7…Pd7 Een principiële zet waarmee zwart wit voor het blok zet. Het actieve paard van e5 wil de witspeler liever niet ruilen maar teruggaan is ook zoiets. [Zwart kan ook zijn loper naar e6 ontwikkelen en vervolgens de andere op g7 posteren. In de praktijk blijkt dat zwart na 7…Le6 8. Le2 g6 9. O-O Lg7 10. c4 O-O ook weinig te vrezen heeft.] 8. Pd3 g6 9. c3 Lg7 10. Lf4 In een partij Karpov-Sosonko, 1980 kwamen de spelers ergens remise overeen, nadat de zwartspeler de stelling op knappe wijze had geëgaliseerd.
Een scherp systeem, zeker niet ontbloot van risico’s is 4…Pf6 5. Pxf6+ gxf6 Zwart accepteert vrijwillig een dubbelpion maar hij heeft daar heel offensieve bedoelingen mee! 6. c3 is een keuze die het vaakst gespeeld wordt. Wit wacht nog even af voordat hij zijn paard naar f3 ontwikkelt. [De normale ontwikkelingszet is 6. Pf3 maar dat heeft als nadeel dat zwarts dameloper met 6…Lg4 ineens naar g4 in plaats van naar f5 ontwikkeld kan worden. (6…Lf5 komt meestal neer op een zetverwisseling met de variant na 6.c3.) 7. Le2 e6 8. O-O Ld6 9. c4 Pd7 10. h3 h5 is een scherpe aanpak waarmee de zwartspeler in de partij Haba-Nisipeanu, 2004 succes wist te behalen.] 6…Lf5 Het is gek, maar zwart moet eigenlijk al tot een verklaring komen met zijn loper, want veel andere logische zetten zijn er niet. [In Godena-Short, 2011 kwam de zwartspeler met 6…Dd5 hetgeen ook door andere sterke spelers eerder gedaan was.] 7. Pf3 e6 8. g3 Wit zet nu de koningsloper op de lange diagonaal. En waarom hij dat doet, zien we later. 8…Ld6 [Ook mogelijk is natuurlijk 8…Pd7 9. Lg2 Dc7 10. O-O O-O-O maar dan is wits actie ook snel. 11. b4!] 9. Lg2 Pd7 10. O-O Dc7 We zijn een paar zetten verder met de ontwikkeling van de stukken en de contouren van het speelplan van beide spelers begint zich te vormen. Wit heeft kort gerokeerd en zwart zal, als het even kan, een aanval tegen de witte rokadestelling willen opzetten. Daarom zal hij voor … 0-0-0 kiezen met als bijkomende voordeel dat hij ook met …e6-e5 het witte centrum ook druk kan zetten vanwege het vis-à-vis van Td8 tegen opzichte Dd1. Maar de lange rokade heeft ook nadelen. Vooral omdat zwart door zijn pion op c6 een aanknopingspunt biedt aan de tegenstander die met de opmars b2-b4-b5 kan proberen een lijn te openen op de damevleugel. Zo eenvoudig is trouwens geenszins. Ten tijde dat b4-b5 actueel gaat worden, heeft zwart vaak ook …c6-c5 achter de hand, waardoor de lijnen gesloten kunnen blijven. Er zijn hier diverse speelwijzes geprobeerd voor wit en voor zwart. We laten een voorbeeld zien. 11. Ph4 Wit gaat op de ongelukkige witveldige zwarte loper spelen. [11. c4 O-O-O 12. c5 Le7 13. Da4 a6 14. Ld2 en het was min of meer al gedaan met de zwartspeler in de partij Luther-Pezerovic, 1992.] 11…Lg6 12. f4 Wit dreigt nu f4-f5 en daarom moet zwart het vreselijke 12…f5 spelen waarmee hij zijn loper op g6 ‘levend’ begraaft. Daar staat dan wel tegenover dat hij met …Pd7-f6 op veld e4 kan spelen. Wit heeft hier de beste kansen, zoals tot uiting kwam in Borghi-Juanes, 1992.
5. Pg3
Een bekende zijvariant is 5. Pc5 Als zwart het adequaat speelt, heeft wit niets. 5…b6 6. Pb3 e6 7. Pf3 Ld6 8. g3 en hier is een ruime keus voor zwart om te antwoorden op wits aanpak, zoals: 8…Pe7, 8…Pf6, 8…Pd7 en 8…h6.
5…Lg6 6. h4
Op het oog een merkwaardige zet, maar de gedachte erachter is heel logisch. De loper dreigt zomaar ingesloten worden, hoewel die nog wel via f5 (vanwege het schaakje op a5) zou kunnen ontsnappen. Maar dat wil zwart natuurlijk niet. Zwart is dus gedwongen tot …h6. Maar eerst kijken we naar een voor zwart redelijk gevaarlijk systeem is 6. Lc4 (zie analysediagram)
Wit gaat zijn koningspaard via e2 (of h3) naar f4 spelen. Daar valt het paard de loper op g6 aan en tegelijkertijd gaan er offers op e6 inkomen. Zwart moet heel oplettend reageren. 6…e6 7. P1e2 Ld6 Dit is de meest populaire verdediging. Als zwart het te heet onder zijn voeten vindt worden, kan hij staks altijd de zwartveldige loper voor het paard dat naar f4 gaat, geven. 8. h4 h6 9. Pf4 Lxf4 Zwart moet zich ontdoen van het gevaarlijke paard. [9…Lh7 is foutief vanwege 10. Pgh5 en zwart heeft grote problemen.] 10. Lxf4 Pf6 11. De2 O-O In Rublevsky-Dreev, 2003 bleeft zwart keurig op de been en in Robson-Ipatov, 2012 won de zwartspeler zelfs. Maar in Sadvakasov 2005, won wit in de aanval. Wit kan de zetten ook omdraaien en proberen om eerst met het paard naar f4 te springen via 6. P1e2 (zie analysediagram)
Zwart moet nu zo snel mogelijk druk zetten op het aanstaande paard op f4, dus daarom 6…e6 7. Pf4 Ld6 8. h4 Dc7 Het paard wordt nu aangevallen en dan ruilt men meestal dat af voor de loper. 9. Pxg6 hxg6 10. Pe4 Maar na 10…Lf4 ontneemt zwart wit het net verworven loperpaar. In Nataf-Izoria, 2005 bleek dat wit niet veel had in deze stelling en de partij eindigde snel in remise.
6…h6
en daarmee heeft hij zijn toekomstige koningsstelling verzwakt. Voeg daaraan toe dat wit het h4-h5 zijn ruimtevoordeel op de koningsvleugel drastisch kan vergroten, dan lijkt het erop dat zwart eigenlijk al na een paar luttele zetten achter de feiten aanloopt. Want als zwart zich gaat verdedigen met de korte rokade (… 0-0), zal wit het liefst met de lange rokade (0-0-0) gaan opmaken voor een pionnenstorm op de koningsvleugel.
7. Pf3
Dit wordt gezien als de meest nauwkeurige volgorde. Voordat wit h4-h5 speelt, ontwikkelt hij zijn koningspaard dat nu met tempo naar e5 kan worden gespeeld. Vandaar dat de meeste zwartspelers hier antwoorden met …Pd7.
Een venijnig systeem voor zwart is 7. Ph3!? (zie analysediagram)
Het paard wil vanaf dit veld ook naar f4 kunnen springen. Maar tegelijkertijd houdt wit de optie Lf1-c4 open. Dus hij kan wat spelen met zetvolgordes en dat maakt het voor zwart lastig om hier goed op te reageren. Zwart zit nu te dubben of hij eerst zijn paard moet ontwikkelen met 7…Pf6 of dat hij eerst met een pionzet zijn loper van f8 moet bevrijden met 7…e6. We hebben in sommige stellingen gezien dat zwart soms met …Ld6xf4 het gevaarlijke witte paard onschadelijk moet maken. 7…Pf6 Dit beschouw ik even als de belangrijkste variant, maar dat wil niet zeggen dat het alternatief (7.. .e6) slechter is. [7…e6] 8. Pf4 Nu moet de loper terug, zwart heeft geen keus. 8…Lh7 9. Lc4 e6 Een belangrijk moment om even bij stil te staan. Er zijn nu diverse pogingen ondernomen door witspelers om de zwarte structuur te slopen. Deze flexibele zet wordt door sterke spelers gespeeld. De centrumpion op d4 krijgt extra dekking en pion c2 gaat niet per ongeluk hangen als wit zijn dame naar het beoogde veld f3 speelt. 10. c3 [Hyperscherp is 10. De2 (zie analysediagram)
want dan hangt er duidelijk een offer op e6 in de lucht. Zwart antwoordt ijskoud met 10…Ld6 en nu werkt geen enkel offer. 11. Pgh5 Wit probeert te profiteren van het feit dat g7 hangt. (Ook 11. Pxe6? is niets vanwege 11…fxe6 12. Lxe6 Lxg3 13. fxg3 Dxd4 en wit heeft niets, zelfs niet met 14. Lc8+ Kd8 omdat opnieuw …Td8 dodelijk is.) (11. Lxe6? faalt op 11…O-O! en omdat de witte koning nog in het centrum staat, komt zwart met …Te8.) 11…O-O en in Boricsev-Wu, 2002 toonde zwart aan dat hij geen centje pijn heeft hier.] [10. O-O De meest logische voortzetting op dit moment. In sommige varianten loopt er iets mis voor wit omdat zwart na een offer op e6 snel kort kan rokeren en dan met …Te8 kan werken omdat de witte koning nog op e1 staat. Het probleem van de korte rokade van wit is dat hij al h2-h4 heeft gespeeld en dan kan deze pion in sommige varianten gaan hangen. Een mooi voorbeeld hiervan is de partij Sharbaf-Pantsulaia, 2010. 10…Ld6 11. Te1 Nog een voorbereidende zet om de dreun op e6 voor te bereiden. (In oude partijen van Tal was de oudwereldkampioen zo moedig om op e6 te offeren met 11. Pxe6 fxe6 12. Lxe6 Maar de praktijk leerde dat het offer niet voldoende is; het is eerder zwart die beter staat.) 11…O-O Zwart heeft zijn koning in veiligheid gebracht en moet er geschaakt worden! Bekend is hier 12. c3 (zie analysediagram)
en nu lijkt het voor zwart verstandig om de offers op e6 nog eventjes te ontkrachten met 12…Te8 alvorens hij zijn damepaard ontwikkelt. In de partij Pap-Nikolaidis, 2010 ontvouwde de witspeler een plan door het paard van f4 via d3 om te spelen naar e5. In Longson-Lalic, 2000 liet zwart zien dat de zwarte stelling ook volledig levensvatbaar is. Hij pootte een paard neer op d5, speelde zijn dame naar f6, joeg de actieve stukken van wit terug en kwam op een goed moment met de opmars …e6-e5. Het is nu wachten op de partij Pap-Lalic om te zien hoe deze plannen tegen elkaar in werken… (Want na 12…Pbd7? zagen diverse witspelers hun kans schoon met 13. Pxe6 fxe6 14. Txe6 en omdat Ld6 hangt, wint wit zijn materiaal weer terug.)] 10…Ld6 [10…Pbd7 In een partij Mahdy-Wegerer, 1994 brak de witspeler door de zwarte linies heen. Daar staat tegenover dat in Babujian-Smeets, 2003 de zwartspeler dat op fraaie wijze met de witte stelling deed. Met een paar mooie offers kwam hij de witte stelling binnenzeilen.] Wat eenzijdig is 7. P1e2 Wit wil natuurlijk met Pf4 gaan werken, maar ondertussen staat het op e2 de loper op f1 in de weg. We laten een bespreking van deze zet daarom even achterwege omdat die erg lijkt op de varianten na 7.Ph3 die echter veel flexibeler is voor wit.
7…Pd7
Maar niet iedereen speelt deze zet! Want het toelaten van Pe5 kan zelfs met 7…e6 8. Pe5 Lh7 9. Ld3 Lxd3 [9…Dxd4 10. Pxf7] 10. Dxd3 Pd7 11. f4 hoewel dit toch een beetje ‘de Goden verzoeken’ is. De de resultaten zijn niet bijster goed voor zwart op topniveau. Een voorbeeld: Anand-Ding, 2013, een partij waarin wit als een wervelwind door de zwarte stelling heen walste. Andere eigenwijze types gaan verder met 7…Pf6 8. Pe5 Lh7 (zie analysediagram)
het kwam bijvoorbeeld op het bord in de partij Harikrishna-Mamedyarov, 2012.
8. h5 Lh7 9. Ld3 Lxd3 10. Dxd3 e6
Variant II)
11. Lf4
De loper op f4 verhindert op dit moment de ontwikkeling van de zwarte dame naar c7. Maar net zo vaak wordt / Variant I) 11. Ld2 gespeeld. 11…Pgf6 Een neutrale zet waarmee zwart nog alle kanten op kan. [Als zwart snel 11…Dc7 speelt, maakt hij zich meestal op om met de koning ook voor de lange rokade te kiezen. Dat wordt bewaarheid na 12. O-O-O Pgf6 13. Pe4 O-O-O 14. g3 Pxe4 15. Dxe4 Pf6 16. De2 Ld6 17. c4 c5 18. Lc3 (zie analysediagram)
Dit type stelling is belangrijk om verder te onderzoeken. Zwartspelers willen graag na de opmars en de ruil van de pionnen d4 en c5 zoveel mogelijk stukken ruilen over de d-lijn. De wens om zo de muziek uit de stelling te halen en remise te bereiken, is begrijpelijk. Maar zelfs in het verre eindspel is het bereiken van remise nog altijd geen eenvoudige opgave. Er is een voorbeeld bekend waarin de witspeler een heel diepzinnig concept in gedachten heeft om zijn tegenstander zelfs in het pionneneindspel te foppen. Iedereen die met deze stelling opgescheept komt te zitten, dient de volgende partij in zijn achterhoofd te hebben! Het gaat om de partij Kasparov-Vukic, 1980 (zie verderop).] 12. O-O-O Le7 Zwart ontwikkelt normaal en hij maakt zich op voor de korte rokade. In veel partijen zien we dat wit met 13. Kb1 een nuttige wachtzet speelt onder het motto dat hij nog even niet in zijn kaarten wil laten kijken. [Iets vaker is 13. Pe4 gespeeld, maar dat laat een grootscheepse ruil toe die niet iedere witspeler ligt. 13…Pxe4 (Ook mogelijk lijkt 13…O-O 14. Pxf6+ Pxf6 15. Pe5 c5 16. dxc5 Dc7 17. De2 Dxc5 en zwart heeft goed resultaten met deze stelling.) 14. Dxe4 Pf6 15. De2 Dd5 16. c4 De4 17. Dxe4 Pxe4 18. Le3 O-O 19. Pe5 Tfd8 (zie analysediagram)
En hoewel wit een tikje beter staat, heeft zwart weinig te vrezen. In de partij Acs-Bologan, 2011, kwam de zwartspeler zelfs tot winst.] [Vroeger ging men ‘door het centrum’ met 13. The1 maar dat bleek nauwelijks kans op voordeel op te leveren. Niettemin dient zwart uiteraard op te passen op combinaties door het midden.] [Een thematisch idee is 13. De2 om zo snel mogelijk met Pf3-e5 te komen. 13…O-O 14. Kb1 (zie analysediagram)
Dit stille zetje bevat een uiterst geraffineerde truc. Omdat in de andere variant zwart snel tegenspel moet zoeken met …c6-c5, wacht wit nu zijn tegenstander op. (Na 14. Pe5 mag zwart niet passief blijven toekijken en moet hij snel tot actie overgaan met 14…c5 omdat hij anders wordt opgerold op de koningsvleugel. Zijn enige kans is een tegenactie in het centrum. 15. dxc5 Pxc5 16. Kb1 {16. Lxh6 Da5 is goed voor zwart (Fernandez-Cheparinov, 2009).} 16…Db6 17. Le3 Tac8 (zie analysediagram)
met een spannende stelling. In Ortiz Suarez-Macieja, 2012 kwam de zwartspeler tot winst.) 14…Db6 Dit haalt het nodige gif uit de witte stelling, maar daarvoor moesten er eerst wat zwartspelers in het zand bijten, voordat men erachter kwam wat zwart het best kon spelen.
(Wat ligt er meer voor de hand dan met dezelfde actie te komen als in de andere variant? Maar de Georgiër Jobava had hier een fantastische vondst gedaan. Hij kwam met het totaal verrassende 14…c5 (zie analysediagram)
15. d5!! Een geniale vondst die zijn uitwerking niet miste in zijn partij tegen Bareev, 2003. Het gaat te ver om hier alle varianten te geven, maar Jobava won de partij in grootse stijl. Nijboer mocht het een jaar later ook proberen tegen Gagunashvili, 2004 en ook hij won in de aanval.)] 13…O-O (zie analysediagram)
Hier begint de strijd, waarin het hard tegen hard wordt door de tegengestelde rokades. Beide partijen hebben op een andere vleugel gerokeerd en nu gaat het erom wie het eerst vuist kan maken. Zwart zit met het probleem dat zijn pion op h6 een aanknopingspunt voor de witte actie vormt, terwijl de witte koning nog met een onverzwakte koningsstelling zit. Een voorbeeld voor het witte spel: Karjakin-Gustafsson, 2012. Voor het zwarte spel: Tseshkovsky-Roiz, 2011.
11…Da5+
Men is erachter gekomen dat zwart zich het beste met dit stoorschaakje kan verdedigen. Natuurlijk kan zwart ook verdergaan met het neutrale 11…Pgf6 12. O-O-O Le7 waarna de strijd in het middenspel kan losbarsten. 13. Kb1 Opnieuw dit kleine koningszetje. Het belangrijkste idee hierachter is om pion a2 alvast te dekken, zodat er geen ’toevalligheden’ ontstaan. [De directe aanpak met 13. Pe4 leidt vaak snel tot een eindspel: 13…Pxe4 14. Dxe4 Pf6 15. Dd3 Dd5 16. c4 De4 17. Dxe4 Pxe4 18. Le3 O-O Anisimov-Riazantsev, 2010. Hierin staat wit een fractie beter, maar de praktijk leert dat zwart het meestal binnen de remisegrenzen kan houden. (Wat zorgeloos is 18…Pd6?! hetgeen voorkwam in Kramnik-Bareev, 2003. De witspeler speelde een fenomenaal eindspel waarin hij met een ‘slechte’ loper won van een ‘goed’ paard.)] 13…O-O 14. Pe4 Nu komt wit opnieuw met deze paardzet. Hij wil namelijk zijn g-pion in beweging zetten om een aanval tegen de zwarte koning te ontketenen. 14…Pxe4 15. Dxe4 Pf6 16. De2 Dd5 17. Pe5 Maar uiteraard kan zwart opnieuw de tegenstander uitnodigen er een eindspel van te maken na 17…De4 18. Dxe4 Pxe4 19. The1 Pf6 20. g4 Tfd8 21. f3 hetgeen voordelig voor wit was in Topalov-Akopian, 2004. Een tijdlang was hier 11…Lb4+ van grote importantie omdat c2-c3 later een aanknopingspunt kan geven. Later kwam men erachter dat het anders kon.
12. Ld2
Na 12. c3 Pgf6 zit wit met het probleem dat hij niet lang kan rokeren omdat pion a2 hangt.
12…Dc7
De dame is nu toch op c7 komen te staan, omdat de witte loper weggelokt is van veld f4. Een tijdlang antwoordde men hier met 12…Lb4 De ruil van de zwartveldige lopers is in dit stadium gunstig voor zwart. Vandaar dat wit moet reageren met 13. c3 Le7 14. c4 Dc7 [14…Lb4?! Gek genoeg is de ruil van de lopers onder deze omstandigheden niet goed voor zwart. Vanwege 15. Pe4! waarmee wit gebruik probeert te maken van de zwakte van veld d6. Dat veld kan hij met c4-c5 zelfs vastleggen. 15…Pgf6 16. Pd6+ Ke7 17. c5 en wit staat duidelijk beter.] 15. O-O-O Pgf6 16. Kb1 (zie analysediagram)
Zwart heeft hier de keuze om zowel kort als lang te gaan rokeren. In de meeste partijen kiest men voor 16…O-O Het is weer de strijd van de tegengestelde rokades. Zwart zit nog altijd opgescheept met het aanknopingspunt h6, maar nu wit c2-c4 heeft gespeeld, kan zwart daar ook gebruik van proberen te maken. In deze stelling zijn uiteraard diverse pogingen gedaan door wit om de aanval op de koningsvleugel vlot te trekken. 17. Pe4 Tad8 18. Pxf6+ Pxf6 19. De2 De meest gespeelde voortzetting. [In een partij Carlsen-Kamsky, 2008 koos wit voor het voortvarende 19. g4 maar de partij eindigde later in remise.] 19…c5 Het tegenspel door het centrum is ook op gang gekomen. In een partij Ponomariov-Motylev, 2008 eindigde die na een spannende strijd in remise.

 

Tweede systeem: de doorschuifvariant 3.e5
1. e4 c6
Uitnodiging tot de Caro Kann. De opening is genoemd naar de Engelse speler Horatio Caro en de Oostenrijker Marcus Kann, die de opening in 1886 bestudeerden.

1…c5 2. c3 g6 3. d4 cxd4 4. cxd4 d5 5. exd5 Pf6 6. Pc3 Lg7 7. Db3 en hier is dezelfde stelling bereikt die uit de Panov-variant tevoorschijn kan komen als zwart …g6 speelt!
2. d4

2. Pc3 d5 3. Pf3 Dit wordt de Caro-Kann Twee Paardenvariant genoemd. 3…Lg4 4. h3 (zie analysediagram)

4…Lxf3 [Heel tweesnijdend is 4…Lh5 Wit zet meteen druk op de ketel met het hyperscherpe 5. g4 Lg6 6. exd5 cxd5 7. Lb5+ Pc6 8. Pe5 Tc8 9. d4 e6 10. h4 De loper op g6 wordt bedreigd en die zal in sommige varianten ook verloren gaan. Ondertussen probeert zwart daar genoeg pionnen en het centrum voor terug te krijgen. Een bijzonder spannende stelling die o.a. voorkwam in de partijen Nakamura-Grischuk, 2012 (1-0) en Kasimdzhanov-Seirawan, 2004 (0-1).] 5. Dxf3 e6 6. d3 [Wit kan een pionoffer brengen met 6. d4 dxe4 7. Pxe4 Dxd4 8. Ld3 Pd7 9. Le3 maar wit heeft daar behoorlijke compensatie voor. Een voorbeeld hoe het slecht afliep voor de zwartspeler is de snelschaakpartij Azarov-Ovetchkin, 2005. Hoe het wel zou kunnen voor zwart valt te zien in Azarov-Dreev, 2001.] 6…Pd7 7. Ld2 Pgf6 [Ook een mogelijkheid is 7…g6 Zwart neemt dan een opstelling met een loper op g7, koningspaard naar e7 in. Het is erg solide voor zwart, maar wit heeft natuurlijk wel een plusje omdat hij over het loperpaar beschikt en meer ruimte heeft.] 8. g4 En hier is een scherpe stelling ontstaan met kansen voor beide spelers.
2…d5
Een heel belangrijke variant de laatste jaren is de doorschuifvariant die ontstaat na
3. e5
Het heeft natuurlijk veel overeenkomsten met de Franse verdediging als zwart …e7-e6 speelt. Maar dan zou wit een tempo meer hebben in de doorschuifvariant omdat zwart met …c5 moet komen in dit type stelling. Bekend is dat zwart met de zogenaamde slechte loper op c8 komt te zitten in het Frans, maar vanuit de Caro Kann is de keten nog niet meteen gesloten. De ‘slechte loper’ kan dus eerst naar buiten worden gebracht, waarna zwart met … e7-e6 de ketenstrijd kan beginnen. 3. f3 Deze zet, die als verrassingswapen kan worden gebruikt door witspelers, laten we door ruimtegebrek buiten beschouwing.
3…Lf5
Dat klinkt als een groot succes voor zwart, maar de praktijk is weerbarstig. De loper op f5 kan een aanvalsobject worden. Daarnaast is er een aantal varianten waarin wit een paard voor die loper ruilt zodat wit daarna het voordeel van het loperpaar krijgt. De loper wordt dan op g6 geruild en de dubbelpion lijkt dan wel stevig voor zwart, maar hij vormt ook een aanvalsdoel.
4. Pf3
Wit bekommert zich even niet om de loper op f5 maar ontwikkelt gewoon door. Met 4. Pc3 ontwikkelt een stuk en wacht tot zwart de keten sluit. Dit is een oude variant (die in de jaren ’80 en ’90 heel populair was en veel spectaculaire partijen opleverde), maar hij is nog altijd niet ongevaarlijk voor zwart. 4…e6 Nu zwart de ‘keten heeft gesloten’, gaat wit als een bezetene op jacht naar die witveldige loper van zwart. [Wachten met het sluiten van de keten, is ook ooit geprobeerd: 4…a6 Het idee is dan om na 5. g4 terug te gaan met de loper 5…Ld7 zodat hij na 6. Le3 e6 ooit gebruik hoopt te maken van het aanknopingspunt g4.] 5. g4 Lg6 6. Pge2 [De bedoeling is eigenlijk 6. h4 maar dat is hier te vroeg vanwege 6…h5!] 6…c5 Zwart mag niet aarzelen, hij moet het witte centrum meteen aanvallen. 7. h4 h5 8. Pf4 Dat is het idee. 8…Lh7 De moderne aanpak. Zwart offert een pion in de hoop dat hij voldoende tegenspel tegen het witte centrum kan krijgen. [Er zijn veel partijen gespeeld met 8…Pc6 9. Pxg6 fxg6] 9. Pxh5 cxd4 10. Pb5 Pc6 (zie analysediagram)
Vanaf hier beginnen duizelingwekkende verwikkelingen. Aardige voorbeelden zijn Grischuk-Seirawan, 2002 en Fedorov-Belov, 2003. Er zijn spelers die zomaar hun goede voor zwarts slechte loper ruilen. Na 4. Ld3 Lxd3 5. Dxd3 Nu moet zwart oppassen, wit dreigt sterk e5-e6! [Sommige creatieve geesten schamen zich er zelfs niet voor om terug te nemen met de pion. De gedachte hierachter is niet zo gek. Zwart moet zijn spel toch bevrijden met …c6-c5 en in dat geval heft hij wits dubbelpion op om daarna zijn tweede d-pion naar d4 op te schuiven zodat de keten weer in tact is gekomen. Toch blijkt uit de praktijk dat wits idee geen voordeel oplevert. 5. cxd3 e6 6. Pf3 In een blitzpartij Levendahl-Li, 2004, pakte de zwartspeler het vrij slim aan door de keten aan de ‘kop’ (pion e5) met …f7-f6 aan te pakken.] 5…e6 6. Pf3 en hier heeft zwart diverse comfortabele manieren op gelijkspel te behalen. Een veel gespeelde methode is om het eindspel na 6…Da5+ 7. Ld2 Da6 8. Dxa6 Pxa6 te gaan spelen.
4…e6
5. Le2
Er zijn bijzonder veel andere methodes voor zwart geprobeerd in deze stelling om zijn spel op een logische manier te bevrijden. Het gaat er natuurlijk om hoe de stukken zich het beste kunnen ontwikkelen.
5…c5
Tegenwoordig wordt deze opmars gezien als de juiste speelwijze voor zwart. Een normale ontwikkelingszet is natuurlijk 5…Pd7 hetgeen alle opties open houdt. 6. O-O Pe7 7. Ph4 Lg6 8. Pd2 c5 9. c3 Pc6 10. Pxg6 hxg6 11. Pf3 Le7 Efimenko-L’Ami, 2008. De andere paardzet met 5…Pe7 is ook veel gespeeld. Zoals in Morozevich-Topalov, 2013. 6. O-O h6 om te verhinderen dat wit met Pf3-h4 zijn paard voor zwarts loper kan ruilen. Maar het blijkt een beetje traag te zijn. 7. Pbd2!? Wit speelt zijn paard naar b3 waar het de opmars …c6-c5 grondig gaat verhinderen. 7…Pd7 8. Pb3 Lh7 9. a4 Met deze set-up bereikt wit dat de actie met …c6-c5 danig bemoeilijkt, of in elk geval onaantrekkelijk wordt. Een bekende Caro Kann-specialist, Dreev, wist het niet droog te houden in een rapidpartij tegen Karjakin in 2010. 5…Lb4+ is ooit gespeeld door Carlsen. Het plan is om de loper om te spelen naar c7 en dan later met …f6 het centrum van wit aan te vallen. In Sjugirov-Carlsen, 2010 ging hem dat overigens niet zo goed af, want wit won. In de partij Nijboer-Bologan, 2007 was de zwartspeler wel succesvol.
6. Le3
Uiteraard is het logische 6. c3 ook een zet. 6…Pc6 7. O-O cxd4 8. cxd4 Pge7 9. Pc3 Zwart bleek in een partij Aroshidze-Maletin, 2010 niet gek veel te vrezen te hebben na 9…Pc8. Een poging om zwarts vroegtijdige centrumactie hard aan te pakken met 6. c4 , blijkt niet op te leveren wat wit zich er van voorgesteld heeft. In Bokros-Schneider, 2011 ontmantelde de zwartspeler het witte spel.
6…cxd4
De gebruikelijke aanpak voor zwart, hoewel het er op het eerste gezicht op lijkt dat hij de witspeler hiermee helpt. Scherper is 6…Db6 met als mogelijk vervolg: 7. Pc3 Pc6 8. O-O maar in Karjakin-Fridman, 2012 bleek het voor zwart toch allemaal te link zijn.
7. Pxd4 Pe7
Zwart verliest geen tijd en laat zijn loper op f5 gewoon ruilen door het paard.
8. Pd2
8. Pxf5 is echter nog nooit door iemand gespeeld. De reden is simpel: na 8…Pxf5 moet wit tijd verliezen vanwege de dreiging …Pxe3. Na 9. Lf4 [9. Ld2? Pc6 10. f4 Dh4+ gaat al helemaal niet voor wit.] 9…g5 10. Ld2 Pd7 krijgt wit grote problemen met zijn pion op e5. Een poging is natuurlijk wel 8. c4 om het centrum van zwart onder druk te zetten. 8…Pbc6 9. Da4 Om een wit stuk van b5 af te houden. Tegelijkertijd staat zwart klaar voor …dxc4. 9…a6 10. Pc3 dxc4 11. O-O-O Da5 12. Dxa5 Pxa5 13. Pxf5 Pxf5 14. Lb6 Pc6 15. f4 En in de rapidpartij Leko-Anand, 2009, eindigde de partij uiteindelijk in remise.
8…Pbc6 9. P2f3 Le4 10. O-O
Een van de uitgangsposities van dit systeem. Veel toppartijen zijn hiermee bekend, waarvan Karjakin-So, 2011 (1-0), Shirov-Anand, 1998 (0-1) en Karjakin-Anand, 2009 (0-1) wellicht de meest interessante zijn om te bekijken. De zwartspeler loopt een beetje achter in zijn ontwikkeling, maar daar staat tegenover dat zijn stelling solide is. Daarbij heeft hij het belangrijke succesje geboekt dat hij in een Franse structuur de loper buiten de keten heeft gekregen.

Derde systeem: 3. exd5 cxd5 4. c4: de Panovvariant.
1. e4 c6
Het grappige is dat de stelling die we later krijgen ook kan ontstaan uit het Siciliaans: 1…c5 2. c3 g6 3. d4 cxd4 4. cxd4 d5 5. exd5 Pf6 6. Pc3 Lg7 7. Db3 en hier is dezelfde stelling bereikt die uit de Panov-variant tevoorschijn kan komen als zwart …g6 speelt!
2. d4
2. Pc3 d5 3. Pf3 Dit wordt de Caro-Kann Twee Paardenvariant genoemd. 3…Lg4 4. h3 Lxf3 [Heel tweesnijdend is 4…Lh5 Wit zet meteen druk op de ketel met het hyperscherpe 5. g4 Lg6 6. exd5 cxd5 7. Lb5+ Pc6 8. Pe5 Tc8 9. d4 e6 10. h4 De loper op g6 wordt bedreigd en die zal in sommige varianten ook verloren gaan. Ondertussen probeert zwart daar genoeg pionnen en het centrum voor terug te krijgen. Een bijzonder spannende stelling die o.a. voorkwam in de partijen Nakamura-Grischuk, 2012 (1-0) en Kasimdzhanov-Seirawan, 2004 (0-1).] 5. Dxf3 e6 6. d3 [Wit kan een pionoffer brengen met 6. d4 dxe4 7. Pxe4 Dxd4 8. Ld3 Pd7 9. Le3 maar wit heeft daar behoorlijke compensatie voor. Een voorbeeld hoe het slecht afliep voor de zwartspeler is de snelschaakpartij Azarov-Ovetchkin, 2005. Hoe het wel zou kunnen voor zwart valt te zien in Azarov-Dreev, 2001.] 6…Pd7 7. Ld2 Pgf6 [Ook een mogelijkheid is 7…g6 Zwart neemt dan een opstelling met een loper op g7, koningspaard naar e7 in. Het is erg solide voor zwart, maar wit heeft natuurlijk wel een plusje omdat hij over het loperpaar beschikt en meer ruimte heeft.] 8. g4 En hier is een scherpe stelling ontstaan met kansen voor beide spelers.
2…d5 3. exd5
3. f3 Deze zet, die als verrassingswapen kan worden gebruikt door witspelers, laten we door ruimtegebrek buiten beschouwing.
3…cxd5 4. c4
De Panov-variant. Een van de scherpste systemen tegen de Caro Kann. Heel vaak komt de partij in het vaarwater van de 1.d4-openingen terecht. Met 4. Ld3 Pc6 5. c3 (zie analysediagram)

gaat wit de Ruilvariant in. Die oogt vrij onschuldig, maar er zit het nodige venijn in. Vandaar dat er een paar topspelers zijn, die het systeem van stal hebben gehaald de laatste tijd. Wit hoopt dat als beide spelers volledig ontwikkeld zijn hij een aanvalletje tegen de zwarte koning, die zal verschansen op de koningsvleugel, kan opzetten. Zwart moet het hebben van de minderheidsaanval met …b7-b5-b4xc3. 5…Pf6 Het komt er in deze stelling een beetje op aan of zwart zijn witveldige loper buiten de keten krijgt en dan met …e7-e6 zijn ontwikkeling kan gaan ontplooien. Voor wit geldt of hij zijn loper op f4 kan krijgen, waar die actief staat en vooral verhindert dat die zwartveldige van zwart naar het actieve veld d6 kan. 6. Lf4 “Als het kan moet je het doen”, is een adagium dat hier misschien ook van toepassing is. [6. h3 Dit is gericht tegen …Lg4 en maakt een vluchtveld voor de loper als die weldra op f4 komt en eventueel met …Ph5 gepest gaat worden. Het nadeel is misschien wel dat zwart met 6…e5 meteen het centrum kan openen. Daarbij accepteert hij weliswaar een geïsoleerde pion op d5, maar zijn actieve stukkenspel compenseren dat nadeel ten volle.] [Wit maakt het de tegenstander een beetje gemakkelijk met 6. Pf3 Want na 6…Lg4 7. O-O e6 is er in feite weinig aan de hand voor zwart. Hij kan zijn stukken allemaal naar normale velden spelen.] [Een tijdlang is 6. Pe2 populair geweest. Wit kan altijd Lf4 spelen en hoeft nu niet de penning te vrezen van de witveldige loper omdat er nog een pion tussenkan. Toch blijken de zaken niet zo eenvoudig als hier voorgespiegeld. 6…Lg4 (Een interessante poging om wits plannen te doorkruisen is met 6…Dc7 om na 7. Lf4 verder te gaan met 7…e5 8. dxe5 Pxe5 Toch is het wat link, want na 9. Lb5+ Ld7 10. Lxd7+ loopt er toch iets uit de hand bij zwart.) 7. f3 Lh5 8. O-O e6 9. Lf4 met een interessante stelling die in Minasian-Anatasian, 2005 in remise eindigde.] 6…Lg4 Loper buiten de keten is bijna altijd het beste. 7. Db3 Wit gaat niet vrijwilllig meewerken, hij zet de tegenstander onder druk. [7. f3 is geen mooie zet: dit is het natuurlijke veld voor het koningspaard en de verzwakking is ook niet prettig.] 7…Dc8 [Gek genoeg is de normale zet 7…Dd7 hier misschien niet het beste. De dame staat hier een beetje geëxponeerd. Wit krijgt straks een paard op e5 en dan valt hij meteen de zwarte dame aan.] 8. Pd2 e6 9. Pgf3 Le7 10. O-O O-O (zie analysediagram)
En de strijd kan beginnen. Een voorbeeld van hoe wit probeert aanval te krijgen en hoe zwart countert met de minderheidsaanval is de rapidpartij Dzindzichashvili-Karpov, 1988. In een vluggertje Carlsen-Grischuk, 2016, werd 4. c3 gespeeld. Deze partij geeft een beetje een idee van de mogelijkheden voor beide spelers.
4…Pf6 5. Pc3 e6
Een scherp, maar helaas ook in de theorie vrij uitputtend uitgeanalyseerd systeem, is met 5…Pc6 6. Pf3 [Een belangrijk alternatief is 6. Lg5 waarin zowel 6…e6 (als 6…Le6 worden gespeeld. De theorie is hiervan sterk ontwikkeld.)] 6…Lg4 De meest principiële variant. [Wat bescheidener is 6…e6 hetgeen meestal wordt beantwoord met 7. c5 Wit creëert een mooie pionnenmeerderheid op de damevleugel die hij zo snel mogelijk met a2-a3 en b2-b4 naar voren probeert te krijgen. Dat een dergelijke meerderheid een wapen kan zijn, liet Botwinnik in een oude partij tegen Kmoch, 1934 zien. De ex-wereldkampioen buit dit voordeel op voorbeeldige wijze uit. 7…Le7 8. Lb5] 7. cxd5 Pxd5 8. Db3 Wit accepteert vrijwillig een dubbelpion op f2/f3, maar daar staat tegenover dat hij de ontwikkeling van de tegenstander verstoort. 8…Lxf3 9. gxf3 (zie analysediagram)
9…e6 Het meest solide antwoord, maar dan moet je als zwartspeler wel van het eindspel houden, dat weldra ontstaat. [Scherp maar vermoedelijk dubieus is 9…Pb6?! 10. d5 (Ook hier is 10. Le3 mogelijk. 10…e6 11. O-O-O Le7 12. d5 exd5 13. Pxd5 Pxd5 14. Txd5 Dc7 15. Kb1 O-O Dit is een heel geladen stelling. Wit moet bewijzen dat het loperpaar de verminkte pionnenstructuur op de koningsvleugel waard is. In Brodsky-Fridman, 1995 slaagde de witspeler er dat oordeel waar te maken. Maar in Toth-Krizsany, 2002 was het de zwartspeler die er met een vol punt vandoor ging.) 10…Pd4 11. Dd1 e5 12. dxe6 fxe6 (12…Lc5 Een scherpe voortzetting kwam op het bord in de partij Greenfeld-Shirov, 1996. 13. Le3 En nu moet zwart er rekening mee houden dat wit een stuk dreigt te winnen met b2-b4!) 13. Le3 Lc5 14. b4!? Dit wint nu ook een stuk. Maar wel ten koste van iets… 14…O-O 15. bxc5 Pxf3+ 16. Ke2 Df6 17. cxb6 Tad8 (In aanmerking komt 17…Dxc3 dat na 18. Lg2 Tad8 ook al vrij goed is voor zwart.) 18. Dc2 Pd4+ 19. Lxd4 Dxd4 en in Hansen-R.Kuijf, 1990 sloeg de aanval voor zwart door.] 10. Dxb7 Pxd4 11. Lb5+ Pxb5 12. Dc6+! Het is dit tussenschaak dat zwart in lichte moeilijkheden brengt. 12…Ke7 13. Dxb5 Dd7 14. Pxd5+ Dxd5 15. Dxd5 exd5 (zie analysediagram)
Dit is de uitgangspositie van dit systeem dat min of meer geforceerd ontstaan is. Openingstheorie wordt hedentendage zelfs in het eindspel uitgevochten! Hoe moeten we deze stelling beoordelen?
– Wit bezit een pionnenmeerderheid op de damevleugel, hij kan daar dus potentieel een vrijpion krijgen.
– Zwart heeft al een vrijpion in het centrum, maar die kan snel kwetsbaar worden.
– De versplinterde structuur van wit op de koningsvleugel is nadelig. Een zwarte toren die daar binnendringt, kon wel eens de h-pion veroveren. Dan heeft zwart meteen een gevaarlijke h-pion.
– De zwarte koning staat in het centrum dat in het eindspel vaak een voordeel is. Hier is het twijfelachtig omdat er nog vier torens op het bord staan. De zwarte koning kan daarom belaagd worden. Het finale oordeel is nog niet geveld over deze stelling maar de grootmeesterpraktijk laat zien dat de partijen bijna steevast in remise eindigen. We kunnen zeggen dat de stelling dus ongeveer in evenwicht is.
Het fianchettosysteem dat ook na andere volgordes kan ontstaan. Zo kan zwart bijvoorbeeld ook het Siciliaans met 2. c3 benaderen en in deze stelling terecht komen! 5…g6 6. Db3 Wit wil de tegenstander provoceren tot …dxc4. Maar zwart laat zich niet uit de tent lokken en offert liever (tijdelijk) een pion. 6…Lg7 [6…e6 is ook wel eens gedaan, maar heel gezond ziet het er niet uit. De zetten g6 en e6 passen niet zo goed bij elkaar.] 7. cxd5 O-O 8. Le2 Wit gaat ‘op de pion zitten’. Hij wil graag met Lf3 en Pge2 de pion op d5 met hand en tand verdedigen. [Ook 8. Pge2 is populair geweest. Wit beoogt de pion op d5 te gaan dekken met g2-g3 en Lf1-g2. Na 8…Pa6 9. g3 is 9…Db6 de normale gang van zaken. In o.a. Navara-Kamsky, 2012 volgde (Hier is ooit een kansrijk pionoffer bedacht met 9…b5!? om te kunnen profiteren van de achterstand in ontwikkeling van wit. Een karakteristieke partij hiermee is Adams-Granda Zuninga 1998.) 10. Dxb6 axb6 11. Lg2 Pb4 12. O-O Td8 en toen gaf wit de pion terug in ruil voor wat activiteit: 13. d6 Txd6 14. Lf4 Td7 Zwart staat wat krom, maar wel heel solide.] 8…Pbd7 (zie analysediagram)
Zwart beoogt de pion op d5 weer op te halen met …Pd7-b6 en …Pxd5. [Er is ook een andere methode om de pion te heroveren met 8…Pa6 Het idee is om na 9. Lf3 Db6 dameruil aan te bieden. Het vervolg is dan meestal: 10. Dxb6 axb6 11. Pge2 Pb4 12. O-O Td8 waarna wit de pion niet kan houden. Hij offert hem daarom terug met 13. d6 Txd6 14. Lf4 zodat de zwarte toren naar het wat ongunstige veld d7 moet. 14…Td7 Deze stelling is in veel partijen op het bord verschenen. Zwart heeft zijn pion weer terug en wit een geïsoleerde pion bezorgd. Daar staat tegenover dat hij zijn toren op d7 op een wat ongelukkig veld heeft moeten zetten. De kansen lijken in evenwicht. In Naiditsch-Turov, 2011 kwam wit tot winst, in Gelfand-Morozevich, 2002, won zwart.] 9. Lf3 Pb6 10. Pge2 Lg4 Zwart moet zijn ontwikkeling nog voltooien en dat doet hij door een belangrijke verdediger van pion d5 af te ruilen. Daarna hoopt hij deze pion terug te kunnen nemen met een paard, waarna wit met een geïsoleerde pion op d4 zou komen te zitten, zonder dat die daarvoor aanvalskansen krijgt. 11. Lxg4 Pxg4 12. a4 Wit moet snel actie ondernemen. Want als zwart de tijd krijgt voor …Pg4-f6 en …Pfxd5, krijgt zwart een voordelige stelling. 12…a5 Zwart verhindert op een vrij rigoureuze wijze wits opmars a4-a5. Dat gaat op deze manier wel ten koste van veld b5. [Ook 12…Pf6 is ooit geprobeerd. 13. Pf4 Dd7 14. a5 Pc8 maar dat bleek zowel in Kobalia-Ponomariov, 1996 en Hess-Seirawan, 2011 wat behelpen voor zwart.] 13. O-O Pf6 14. Pf4 Dd6 Zwarts idee is duidelijk: hij wil met …Dd6-b4 de witte dame wegjagen waarna hij pion d5 kan gaan oppikken. Maar zo eenvoudig is het allemaal niet. Wit kan door gebruikmaking van veld b5 voor het paard soms met d5-d6 de pion op een handige wijze teruggeven. 15. Pb5 (zie analysediagram)
De pro’s en contra’s van deze stelling zijn waarneembaar in de partijen Kovacevic-Atakisi, 2009 en Rajilich-Erenburg, 2002.
6. Pf3 Lb4
Met deze loperzet komt het spel in de banen van het Nimzo-Indisch terecht. 6…Le7 Deze voortzetting heeft zelfstandige betekenis. Overigens valt deze stelling ook vanuit een andere volgorde (bijvoorbeeld uit het Damegambiet) te bereiken. 7. cxd5 Zo ontstaat ook het middenspel met een isolani. [Voorheen werd veelal 7. Ld3 gespeeld. 7…dxc4 8. Lxc4 O-O 9. O-O Pc6 10. a3 En de partij gaat over in de banen van het spel met en tegen de geïsoleerde pion.] 7…Pxd5 8. Ld3 Pc6 9. O-O O-O 10. Te1 is een stelling die bijzonder vaak op het bord is verschenen.
7. cxd5
Deze voortzetting is het resultaat van voortschrijdend inzicht. 7. Ld3 werd voorheen gezien als de belangrijkste kans op voordeel voor wit. Een mogelijk vervolg is dan: 7…dxc4 8. Lxc4 O-O 9. O-O b6 10. Lg5 Lb7 11. Tc1 Pbd7 12. De2 Lxc3 Zwart levert zonder slag of stoot zijn loperpaar in, maar hij hoopt spel te kunnen ontwikkelen tegen de zogenaamde ‘hangende pionnen’. [12…Tc8 kan ook.] 13. bxc3 Dc7 Na deze zet zit …Lxf3 in de stelling waarna wit het lelijke gxf3 zou moeten spelen. 14. Ld3 Maar na deze zet kan zwart forceren dat wit zijn loperpaar weer moet inleveren, namelijk met 14…Pg4 Dreigt …Lxf3 en mat. 15. Le4 Lxe4 16. Dxe4 Pgf6 17. De2 Tac8 Als zwart nu mag blokkeren met …Dc4 staat hij uitstekend. 18. c4 (zie analysediagram)
Er is een dynamische stelling ontstaan met kansen voor beide spelers. Wit probeert aanvalskansen of een vrijpion in het centrum te creëren, zwart daarentegen zal trachten de pionnen onder druk te krijgen. In de partij Radjabov-Kramnik, 2013 golfde het spel wat op en neer totdat beide spelers inzagen dat er weinig te halen viel en er tot remise werd besloten.
7…Pxd5 8. Ld2
Ook 8. Dc2 wordt hier gedaan.
8…Pc6 9. Ld3 O-O 10. O-O Le7
Het is verstandig om de loper terug te trekken in verband met mogelijke acties van wit op de koningsvleugel.
11. De2 Pf6
En ook het paard kan het beste naar het veld waar het vandaan kwam.
12. Pe4
Deze stelling was belangrijk in de (Fide-) WK-tweekamp Kamsky-Karpov, 1996.
12…Db6
Dit was de verbetering in de vierde matchpartij ten opzichte van de tweede partij. In de eerste confrontatie met deze stelling tussen beide rivalen speelde Karpov het weinig ambitieuze 12…Ld7 en hij werd na 13. Tad1 Tc8 14. Tfe1 Pd5 15. Pc3 Pf6 16. a3 Dc7 17. Lg5 Da5 18. d5! van het bord gecombineerd.
13. a3
Deze zet verhindert dat zwart pardoes pion b2 meeneemt en tegelijkertijd bereidt hij onder omstandigheden b2-b4 voor.
13…Ld7 14. Tfd1
Eigenlijk wil wit de andere toren op d1 zetten. Maar dat kan in verband met pion b2 niet.
14…Tad8
15. Pxf6+
15. b4 wordt hier tegenwoordig nog geprobeerd om er voordeel uit te slepen.
15…Lxf6 16. De4 g6 17. Le3 Pe7
en Karpov bleek in de tweede keer dat hij tegen Kamsky deze stelling kreeg, een comfortabele stelling te hebben bereikt, die hij later in winst omzette.

 

Aanvulling: Typische eindspelen
Zoals we al eerder hebben opgemerkt, is de hedendaagse openingstheorie verbonden met typische middenspelstructuren. Maar ook de contouren van sommige eindspelen kunnen het plan bepalen in het middenspel. Een sterk staaltje is wat er gebeurde in de onderstaande partij. Kasparov heeft in zijn trainingen ooit gezien hoe het volgende karakteristieke eindspel door wit gewonnen kan worden:
Dit type stelling is belangrijk om verder te onderzoeken. Zwartspelers willen graag na de opmars en de ruil van de pionnen d4 en c5 zoveel mogelijk stukken ruilen over de d-lijn. De wens om zo de muziek uit de stelling te halen en remise te bereiken, is begrijpelijk. Maar zelfs in het verre eindspel is het bereiken van remise nog altijd geen eenvoudige opgave. Het idee dat dadelijk volgt is bekend waarin de witspeler een heel diepzinnig concept in gedachten heeft om zijn tegenstander zelfs in het pionneneindspel te foppen. Iedereen die met deze stelling opgescheept komt te zitten, dient de volgende wending in zijn achterhoofd te hebben!

30. Lxg7! hxg5
30…Pxg7 31. gxh6 Pf5 32. h7
31. h6 Th3 32. fxg5 Kd7 33. Lf8 Pc7 34. Td1+ Ke8 35. Lg7 e5 36. Lxe5 Pe6 37. Lf6 Th5 38. Td5 Th2 39. a4 1-0

Garry Kasparov (foto Jos Sutmuller)

Kasparov, Garry – Vukic, Milan
1. e4 c6 2. d4 d5 3. Pd2 dxe4 4. Pxe4 Lf5 5. Pg3 Lg6 6. h4 h6 7. Pf3 Pd7 8. h5 Lh7 9. Ld3 Lxd3 10. Dxd3 e6 11. Ld2 Dc7 12. O-O-O Pgf6 13. Pe4 O-O-O 14. g3 Pxe4 15. Dxe4 Le7 16. Kb1 The8 17. De2 Ld6 18. The1 Te7 19. c4 c5 20. Lc3 Pf6 21. Pe5 cxd4 22. Txd4 Lxe5 23. Txd8+ Dxd8 24. Lxe5 Td7 25. Lc3 Db6 26. g4 Dd6 27. f3 a6 28. a4 Dd3+ 29. Kc1 Kc7 30. Dxd3 Txd3 31. Tf1 Kc6 32. Kc2 Td7 33. a5!+-

33. b4 a5⇆ [33…b5? 34. Lxf6 gxf6 35. Td1 Te7 (35…Txd1 36. axb5+ axb5 37. Kxd1) (35…bxa4 36. b5+ axb5 37. cxb5+ Kc7 38. b6+ Kc6 39. Txd7 Kxd7 40. f4+-) 36. axb5+ axb5 37. c5+-] 33…Pe8 34. Te1 Td6 35. f4 Pf6?
35…Kd7 36. g5 Tc6 37. Td1+ Kc8 38. Lxg7!+-
36. Lxf6 gxf6 37. Td1!
37. Td1 Txd1 38. Kxd1 Kc5 39. g5 fxg5 40. fxg5 hxg5 41. h6+-
1-0

Geraadpleegde bronnen:
– Megadatabase van Chessbase

Eerdere afleveringen van deze rubriek, waarbij u de illustratieve partijen interactief kunt naspelen en downloaden, treft u aan via dit overzicht.

Videolessen in het Nederlands treft u aan onder: Chessbase videolessen

In deze serie (Begrijp wat je doet) zijn op dit moment drie boeken verschenen:
Begrijp wat je doet 1, Spaans-Italiaanse structuren

 

 

 

 

 

Begrijp wat je doet 2, Damegambiet structuren

 

 

 

 

 

Begrijp wat je doet 3, Siciliaanse structuren Najdorf&Scheveningen

De boeken zijn verschenen bij uitgever Thinkers Publishing in België.

Twee presentaties/trainingen
In het voorjaar zullen de moderne bioscoop Cinecitta te Tilburg over het derde deel twee presentaties gehouden worden. Deze zullen plaatsvinden op de zaterdagen 15 februari en 14 maart. Meer info volgt later op www.sterkspel.nl onder het kopje ‘boeken’.

Reageren? Stuur een e-mail naar hgrooten@xs4all.nl.

Over Herman Grooten

Herman is ruim 40 jaar schaaktrainer. Hij verzorgde lange tijd de schaakrubrieken in Trouw en het ED. Daarnaast was hij Topsportcoördinator bij de KNSB en is hij auteur van diverse schaakboeken en werkt hij voor Schaaksite. Klik hier voor series die hij op Schaaksite heeft gezet.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.