Recensie: The Anti-Sicilian Bible

Fischer beweerde ooit over de zet 1. e2-e4 “it is the best by test!” Op die uitspraak valt wel het een en ander af te dingen. Uit een overzicht van alle partijen gespeeld met e4 en d4 blijkt dat d4 wat beter scoort. Dat is niet alleen de bewering in het voorwoord van dit boek, maar ChessBase heeft  ook een duit in het zakje gedaan. Een van de redenen waarom e4 wat minder lijkt te scoren is de Siciliaanse opening. Zwart stroopt zijn mouwen op en zegt tegen zijn tegenstander:

“Kom maar op, maak er maar een gevecht van!”

Zelf speel ik al zo’n beetje mijn hele leven Siciliaans. Het is inderdaad een heerlijke vechtopening. De keren dat ik slecht tot verloren heb gestaan, kan ik echt niet meer tellen. Maar wat ik wel weet is dat door die chaos op het bord menig tegenstander faalde in goede of gewonnen stelling en ik toch nog een half of heel punt scoorde.

Onbalans

Het is ook niet zo gek als u bedenkt dat die onbalans er al vanaf het begin in zit. Met c5 nodigt zwart zijn tegenstander uit om een centrumpion te ruilen voor de c-pion. Wit krijgt er uiteraard wel wat voor terug: hij kan zijn stukken makkelijk ontwikkelen. Dat gaat bij zwart minder snel omdat c5 daar nauwelijks aan bijdraagt.

Een ander voordeel voor zwart is dus dat hij twee pionnen in het centrum overhoudt tegen wit slechts een. De auteur merkt terecht in het voorwoord op dat het daar vaak niet eindigt met pionzetten. Zwart speelt vaak zetten, zoals …d6, …e6, …a6 en …b5. Denk bijvoorbeeld aan de Polugajevsky variant van de Najdorf.

Wit heeft 3 lichte stukken ontwikkeld tegen zwart een. Bovendien heeft wit meer ruimte (e4-e5 is een gebruikelijke voortzetting) en kan hij zich ook makkelijk verder ontwikkelen. Zwart moet het hebben van zijn tegenkansen.

Een probleem voor witspelers is dat zwart in de open Siciliaan meestal de variant kiest. Dat zijn er nogal wat. Zwart kan zich dus helemaal uitleven in één zo’n variant en alles tot in de fijnste details bestuderen en wit moet zich inleven in allerlei mogelijke systemen. Kortom: hij moet veel meer mogelijkheden bestuderen. Dat is een van de redenen waarom witspelers kiezen voor een zogenaamde anti-Siciliaan. Dat is zo’n beetje alles behalve de open variant. Daarmee ligt de bal weer in het hok van de zwartspeler. Efstratios Grivas is er in gedoken en heeft een lijvig werkstuk afgeleverd: meer dan 500 pagina’s!

Globale indeling

Zoals gebruikelijk in veel openingsboeken gaat de auteur van start met de minder vaak gespeelde zetten. Denkt u daarbij aan 2. Pe2, 2.g3, 2. c4, 2. b3 of 2.a3 (dat zijn ze nog lang niet allemaal!). Er is uiteraard veel aandacht voor bekende systemen, zoals:

  • de Grand Prix aanval, de Alapin (2. c3),
  • de Vinken Grand Prix aanval,
  • het gesloten Siciliaans,
  • het Morra Gambiet
  • de Rossolimo.

Kortom: een zeer compleet overzicht. Uiteraard moet je dan keuzes maken. Want elke variant heeft weer zijn eigen subvarianten. Zo kiest hij voor de Alapin voor het systeem met 2. … Pf6. Wat mij betreft een prima keus. In het gesloten Siciliaans zijn de mogelijkheden voor beide partijen talrijk. Maar ook hier kiest de auteur voor een uitstekende opzet.

Het zou veel te ver voeren om alle varianten de revue te laten passeren. Kern van de zaak is dat Grivas kiest voor een duidelijk repertoire en dit goed uitwerkt aan de hand van voorbeelden en partijen. De structuur van de hoofdstukken is als volgt:

  • Introductie
  • Zet voor zet
  • Typische middenspel strategie
  • Eindspel techniek
  • Tactische motieven

Grivas merkt terecht op dat een partij niet ophoudt bij een opening. Na de opening volgt zoals bekend het middenspel en als beide partijen elkaar op de een of andere manier bezig weten te houden ook nog een eindspel. Dus behandelt hij de typische middenspelplannen en structuren. Dat is een uitstekende gedachte! Persoonlijk vind ik openingsboeken niet de leukste schaakboeken om door te nemen, maar deze opzet maakt het niet alleen veel interessanter, maar ook uitermate nuttig en prima te behappen.

De auteur had daar wellicht kunnen stoppen. Maar dat deed hij niet. Hij behandelt ook voor deze openingen typische eindspelen. Kortom: ook liefhebbers van het eindspel (en middenspel) komen ruimschoots aan hun trekken. Alsof het nog niet genoeg is: neemt de auteur ons ook mee op reis in het tactische universum door de belangrijkste tactische motieven toe te voegen.

Conclusie

Een zeer compleet boek met heel veel voorbeelden, ideeën en partijen. Kortom: een aanrader voor elke Siciliaanse speler!

Gegevens

Over Michel Hoetmer

Michel schaakt al sinds begin jaren '70. Hij speelde bij schaakclub Utrecht (2e klasse KNSB) en hij was destijds ook redacteur van het clubblad. Tegenwoordig is hij lid van sv Pegasus in Amstelveen. In het dagelijks leven is hij verkooptrainer (www.salesquest.nl) en publiceerde diverse boeken en artikelen over verkopen en marketing. Hij is gediplomeerd schaaktrainer (2).

7 Reacties

  1. Avatar
    Wim Weehuizen 18 november 2022

    Ik vond het Siciliaans zowel met wit als met zwart lastig te spelen. In 1968 speelde Spassky in de kandidatenmatches met wit het Gesloten Siciliaans en won er in de kwart finale drie partijen mee tegen Geller en in de halve finale twee partijen tegen Larsen. In 1969 versloeg Spassky in de WK match Petrosian en werd wereldkampioen. Voor mij was dat reden om met wit over te stappen op het Gesloten Siciilaans en met zwart voor het Spaans te kiezen. In bovenstaand boek wordt het gesloten Siciliaans gerangschikt onder de Anti-Sicilian, maar zo heb ik dat toen niet ervaren.

     

  2. Avatar
    Michel Hoetmer 19 november 2022

    Met wit heb ik slechts één ervaring: een trainingspartij tegen Eduard Spanjaard. Ik moest en zou de Svesnikov tegen hem spelen. Daar wist ik dus helemaal niets van af. Het duurde dan ook niet lang tot ik tegen een troosteloze stelling aankeek. Maar op wonderbaarlijke wijze lukte het me om hem te neppen (in zijn jargon “te krenkfnuiken” en met remise weg te komen.

    Voor mij als trouwe Siciliaanse speler, aanvankelijk de draak, nu wat anders, is de scheidslijn heel eenvoudig: alles wat geen open Siciliaan is, is een anti-Siciliaan. Dus ook het gesloten Siciliaans. Toegegeven: het karakter van deze anti-Sicilianen verschilt nogal. Dus is het wel verstandig alles op een hoop te gooien?

  3. Avatar
    Wijnand Engelkes 20 november 2022

    Anti betekent “tegen”, dus in feite is élke zet na 1. e4 c5 een anti-Siciliaan. Of een Siciliaan.

    Ik denk dat degenen die met Zwart Siciliaans spelen graag voor de rest van de wereld willen bepalen dat alleen Pf3 + d4 “normaal” is en de rest “anti”.

    Quote van Bent Larsen, topspeler uit de jaren 60 in “How to open a chess game”:

    “Almost everyone plays 3 d4. But isn’t that a positional error? I am not joking. I like my centre pawns, and I like a QP better than a QBP! I know that sometimes White sacrifices a knight on d5 or e6 and smashes Black before he can castle, but in those games where this has been done, haven’t improvements always been found for Black afterward? Well then, isn’t 3 d4 something like a cheap trap? I know it can be combined with purely strategical ideas, but I find it easier to discuss strategy when I have an extra centre pawn!”

    • Avatar
      Michel Hoetmer 20 november 2022

      Beste Wijnand,

      daar heb je natuurlijk een punt met je bewering dat elke zet na 1.e4 c5 feitelijk een anti-Siciliaan is. Ik durf de grote Bent Larsen uiteraard ook niet tegen te spreken! 😂

    • Avatar
      Peter Huisman 21 november 2022

      Volgens mij was Bent Larsen met wit zelfs helemaal niet zo een 1 e2-e4 speler. Met zwart speelde hij tegen 1 e2-e4 echter wel geregeld Siciliaans. Daarmee zet hij zijn eigen stelling over centrumpionnen, aangehaald door Wijnand Engelkes, behoorlijk kracht bij. Van zo een uiterst principieel man als Larsen konden we ook nauwelijks anders verwachten.

  4. Avatar
    Wim Weehuizen 21 november 2022

    In principe heb je gelijk: Larsen speelde veel meer met zwart het Siciliaans dan met wit. En dat citaat van Larsen dat aangehaald wordt, vindt daarin bevestiging. Maar toch week Larsen wel eens vaker af van zijn principes. Zoals in het Interzonale toernooi van Sousse van 1967, dat hij met 1,5 punt voorsprong won met 15,5 uit 22. Tegen Stein speelde hij wel degelijk 3. d4 en hij won die partij. Maar deze partij en die tegen Petrosian zijn dus tegen zijn principes in gespeeld.

    Bent Larsen vs Leonid Stein (1967) (chessgames.com)

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.