Recensie: On the Origin of Good Moves

Willy Hendriks is terug. Na het succes van zijn eerste boek (Move First, Think Later), is Hendriks opnieuw in de pen geklommen. Het resultaat: een 432 pagina’s tellend boekwerk getiteld On the Origin of Good Moves. Hendriks neemt je mee door de geschiedenis van het schaakspel. De ondertitel, A Skeptic’s Guide to Getting Better at Chess, is veelzeggend. Voor de lezers van Move First, Think Later (in 2012 uitgeroepen tot boek van het jaar door de Engelse schaakbond) komt het ongetwijfeld niet als een verrassing dat de nodige heilige huisjes omver worden geschopt.

Hendriks is al meer dan 25 jaar actief als trainer, al legt hij zich de laatste jaren voornamelijk toe op het schrijven over schaken. Op dit moment is hij als speler en trainer verbonden aan de Arnhemse schaakacademie. Als filosoof van beroep kijkt Hendriks graag naar het grotere plaatje. Zijn voornaamste interessegebieden? Cognitieve psychologie, wetenschapsfilosofie en de geschiedenis van het schaakspel. Het was dus slechts een kwestie van tijd voordat On the Origin of Good Moves het levenslicht zou zien. Maar wat kun je nou eigenlijk verwachten?

 

Van Greco tot Tarrasch

In On the Origin of Good Moves staat de geschiedenis van het schaakspel centraal. Hendriks begint bij het begin. De eerste figurant in het boek is de Italiaan Gioacchino Greco, die van (circa) 1600 tot (circa) 1634 heeft geleefd. Geen willekeurige keus, aangezien hij de eerste speler is waarvan partijen bewaard gebleven zijn. Vervolgens wordt er een sprongetje gemaakt naar de Fransman François-André Danican Philidor en via onder anderen de (voor mij onbekende) Brit Elijah Williams en de Amerikaan Paul Morphy komt Hendriks aan bij een van de hoofdpersonen van het boek, de Oostenrijks-Amerikaanse schaker William Steinitz.

Dan zitten we halverwege het boek, bij hoofdstuk 18 van de in totaal 36 hoofdstukken. Een compleet overzicht van alle hoofdstukken zal ik u besparen, die is via deze link te vinden. Uit de inhoudsopgave blijkt dat Hendriks er opnieuw voor heeft gekozen om (bijna) elk hoofdstuk te beginnen met een aantal opgaven. In totaal zijn er 166 opgaven te vinden in het boek, verdeeld over de 36 hoofdstukken. Dat is iets wat ik graag zie. Op die manier kun je alvast je hersens pijnigen over de stellingen die vervolgens terloops worden besproken in het desbetreffende hoofdstuk. Zie bijvoorbeeld onderstaand voorbeeld, uit de partij Elijah Williams – Howard Staunton, London 1851.

De zwarte pionnenformatie in het centrum (met dubbele c-pion, pion op d5 en pion op e6) noemt Hendriks de Wyvill formatie. Deze formatie is vernoemd naar de Engelse schaker en politicus Marmaduke Wyvill, tijdgenoot van Williams en Staunton. Dit soort structuren komen heden ten dage geregeld voor in openingen als het Nimzo-Indisch en Lb5(xc6) Sicilianen. Het idee van Williams in de diagramstelling, 15.La3!, is een positioneel wapen dat de meeste schakers van nu in hun arsenaal hebben.

Het Romantische tijdperk

De kans dat Carlsen een uitroeptreken krijgt voor een zet als La3 is klein. Maar je moet niet vergeten dat het in 1851 geen algemene kennis is dat je de zwakke pion op c5 onder druk kunt zetten met zetten als La3, Pa4 en Df2. Iemand moet het als eerst gespeeld hebben. Daarnaast is deze partij gespeeld in het ‘Romantische tijdperk’. Spelers in dat tijdperk (dat in ieder geval een groot deel van de 19de eeuw besloeg, tot het positionele tijdperk van Steinitz aanbrak rond 1880) worden vaak neergezet alsof ze alleen maar kunnen aanvallen. Hendriks quote bijvoorbeeld Max Euwe op pagina 184:

‘Around 1850 playing for the attack was taken as axiomatic. One didn’t wonder anymore why to play for the attack because this was, according to the ideas of those days, a consequence of the nature of the game.’

Naast Max Euwe, worden ook Robert Byrne, David Hooper en Irving Chernev aangehaald om een beeld te geven van de Romantische tijd. Spelers uit die tijd worden vaak neergezet als briljante aanvallers en zwakke verdedigers. Pas vanaf Steinitz zouden de positionele facetten van het schaakspel aan bod komen. Hendriks vindt dit wat te makkelijk en spreekt zelfs van een karikatuur. Op overtuigende wijze weet hij, met voorbeelden en argumenten, duidelijk te maken dat het allemaal niet zo zwart wit in elkaar steekt.

Een van de voorbeelden is de bovenstaande partij tussen Williams en Staunton. Wit is niet vanaf het begin van de partij bezig zijn tegenstander ten koste van alles mat te zetten. Met positionele middelen (15.La3!) wordt zwart weggespeeld. Een aantal zetten later, na 15…Tfd8 16.Lxc5 Lf8 17.Lf2 Da5 18.Tac1 Td7 19.g4 Pg7 20.Pd1 h5 21.h3, wordt het opnieuw duidelijk dat Williams het positiespel aardig in de smiezen heeft.

Hendriks op pagina 111:

‘Apart from the Wyvill theme, this game shows another sophisticated piece of positional knowledge. I would like to draw your attention to the pawn on g4 versus the knight on g7 contraposition. A pawn at this distance restrains a knight to a considerable extent, and this is a basic pattern of positional play with very wide application.’

Dit is slechts een enkel voorbeeld, het boek staat er vol mee. Hendriks kan eigenlijk geen kantelpunt ontdekken in de geschiedenis vanaf welk moment schakers het positiespel “opeens” begrijpen. Vaak wordt hiervoor naar (de elementen van) Steinitz gewezen. Of naar Emanuel Lasker, die de theorie van Steinitz min of meer heeft uitgewerkt. Maar Hendriks ziet geen duidelijke verandering plaatsvinden in het positiespel vanaf het moment dat Steinitz ten tonele verschijnt. Het werd langzaam beter, maar het is niet zo dat schakers er voor die tijd geen kaas van hadden gegeten.

Darwin

Dat is eigenlijk wat Hendriks wil laten zien in On the Origin of Good Moves. Er heeft helemaal geen plotselinge verandering plaatsgevonden. De ontwikkeling van het schaakspel is stapje voor stapje gegaan. Geen revolutie, maar een evolutie. De chimpansee op de cover van het boek geeft al het een en ander weg, en tegen het eind van het boek komt ook Darwin aan bod. Aan de vergelijking van het schaakspel met de evolutieleer zal ik verder mijn handen niet branden, dat laat ik aan Hendriks over. Ik moet er wel eerlijk bijzeggen dat ik deze originele invalshoek niet eerder ben tegengekomen.

 

Is On the Origin of Good Moves een geschiedenisboek? Voor een (groot) deel wel. Hendriks begint zijn avontuur door het verleden bij Greco en eindigt bij de Duitser Siegbert Tarrasch (1862 – 1934). Tussendoor passeren een hoop bekende en mindere bekende schakers de revue. Centraal staan hun partijen en de ontwikkeling van het schaakspel, maar aan achtergrondinformatie is geen gebrek. Hendriks weet als geen ander de oude meesters een gezicht te geven en een goed beeld te schetsen van de manier waarop schaken werd gespeeld van de 17de tot en met de 19de eeuw. Dat doet hij met een scherpe pen en regelmatig een vleugje humor.

Maar het is niet alleen een geschiedenisboek. Een centrale vraag is bijvoorbeeld of de ontwikkeling van een individu gelijkenissen vertoont met de ontwikkeling van het schaakspel an sich. Nadat eerst uitgebreid de ontwikkeling van het schaakspel wordt besproken, wordt er een link gelegd naar het nu. Verder geeft Hendriks in het laatste kwart van het boek praktische tips om een betere schaker te worden. Bijvoorbeeld in de hoofdstukken 30 tot en met 34 (‘Accumulating tactical ideas’, ‘The best plan is the absence of it’,  ‘Study openings’ en ‘A few bits of endgame knowledge’).

Conclusie

Willy Hendriks levert opnieuw een intrigerend boek af met On the Origin of Good Moves. Hij geeft op verfrissende wijze geschiedenisles over de ontwikkeling van het schaakspel, waarbij de nodige dogma’s het moeten ontgelden. Als gevolg van de humoristische schrijfstijl en scherpe pen van Hendriks blijft het boek boeien tot de laatste pagina. Zowel ambitieuze spelers als liefhebbers van verhalen uit de oude doos vallen met hun neus in de boter als ze beslag weten te leggen op een exemplaar van On the Origin of Good Moves.

 

Boek: On the Origin of Good Moves (A Skeptic’s Guide to Getting Better at Chess)
Auteur: Willy Hendriks
Uitgeverij: New in Chess
ISBN-nummer: 978-90-5691-879-8
Pagina’s: 432
Gepubliceerd: 10 april 2020
Link naar onze recensenten met hun recensies

4 Reacties

  1. Avatar
    Frits Fritschy 06 juni 2020

    Prima recensie, Mark, maar misschien moet je ‘de tweede helft van de vorige eeuw’ even veranderen in ‘de tweede helft van de negentiende eeuw’. Leidt anders wellicht tot verkeerde verwachtingen bij aanstaande kopers.

  2. Avatar
    Mark Haast 06 juni 2020

    Scherp opgemerkt, Frits. Eigenlijk bedoelde ik ‘de tweede helft van het vorige millennium’, maar ik heb het iets preciezer geformuleerd. De 16de en 21ste eeuw worden namelijk nauwelijks besproken in het boek.

  3. Avatar
    MvanLeeuwen 09 juni 2020

    Herman Grooten in 2015 op Schaaksite: Steinitz was de eerste die het schaakspel op wetenschappelijke wijze benaderde. Hij wordt daarom als de belangrijkste grondlegger van de hedendaagse strategie beschouwd.

    Steinitz heeft het (dus) niet allemaal zelf bedacht maar het als eerste systematisch benaderd en op papier gezet. Dat is iets anders dan dat zijn voorgangers er niets van snapte zoals Willy Hendriks kennelijk zegt.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.