Begrijp wat u doet: Het Schots

Hieronder treft u de volgende aflevering van de rubriek “Begrijp wat u doet”.

Garri Kasparov (foto Jos Sutmuller)

In deze serie worden, speciaal voor clubschakers, achtergronden belicht van de ‘grote openingen’ zoals het Spaans, het Siciliaans, het Damegambiet, het Konings-Indisch enzovoort. De artikelen verschenen eerder in Schaakmagazine het blad van de KNSB, de Nederlandse schaakbond.

 

Voor spelers die van scherp spel houden en met 1.e4 openen kan tegen 1…e5 Het Schots wel eens een uitkomst zijn om al vanaf zet drie de complicaties op te zoeken. Het is vooral te danken aan Kasparov dat het Schots in deze tijd nog altijd zeer populair is.

De Schotse opening ontstaat na de volgende zetten:

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.d4

Met deze scherpe opstoot in het centrum, maakt wit zijn tegenstander duidelijk dat hij vanaf dit moment uit is op een scherpe strijd! Het Schots ontleent zijn naam aan een correspondentie­match (van 1824 tot 1828) tussen schaakclubs uit Londen en het Schotse Edinburgh. Met de pionzet zet hij druk op de zwarte pion e5 en maakt hij een snelle ontwikkeling van zijn stukken mogelijk. Na de min of meer verplichte ruil op d4 ontstaat er een open stelling die veel tactische mogelijkheden biedt voor beide spelers.

3…exd4 4.Pxd4

Ook pionoffer met 4.c3 dat bekend staat onder de naam Göringgambiet is voor clubschakers een interessant verrassings­wa­pen. Veel gespeeld is 4.Lc4, het Schots gambiet. Hoewel witspelers daar in het verleden succes mee hadden, weet men tegenwoordig hoe zwart dit systeem het beste kan tegenspelen. 4…Pf6 5.e5 d5 6.Lb5 Pe4 7.Pxd4 Ld7 8.Lxc6 bxc6 9.0–0 Lc5

Deze stelling is intensief onderzocht en in de praktijk blijkt zwart volwaardig tegenspel te hebben. In mijn boek, Begrijp wat je doet 1 Spaans-Italiaanse structuren, geef ik de model­partij Vocaturo-Areshchenko, 2009 waarin zwart op originele wijze tot winst weet te komen.

4…Pf6

De hoofdvariant van het Schots waarna er zeer obscure stellingsbeelden ontstaan. Garri Kasparov had besloten in een WK-tweekamp in 1990 tegen Anatoly Karpov de platgetreden banen van het Spaans te verlaten om zich in te laten op de avontuurlijke stellingen die nu kunnen ontstaan. Een goed alternatief voor zwart bestaat in 4…Lc5

 En nu is er een belangrijke splitsing:

a) 5.Pxc6

b) 5.Pf5

c) 5.Pb3

d) 5.Le3

 

We nemen ze één voor één door.

 a) Voorheen werd gedacht dat wit beter geen 5. Pxc6 moet spelen vanwege de tussenzet Df6 maar al een tijdlang weten we dat wit na 6.Dd2 toch in het voordeel kan komen. 6…dxc6 7.Pc3 Het idee van wit is dat hij nu een mooie meerderheid van pionnen op de koningsvleugel heeft en dat hij met Dd2–f4 kan aansturen op dameruil, waarmee hij een tastbaar voordeel zou hebben. Zwart kan het erg lastig in het eindspel krijgen omdat hij virtueel een pion achterstaat.

 b) Ook 5. Pf5 heeft zijn weg in de theorie gevonden. Na 5…d5!? 6.Pxg7+ Kf8 7.Ph5 neemt zwart echter het initiatief over met 7…Dh4.

 c) Eveneens speelbaar is het overzichtelijke 5. Pb3 want na 5…Lb6 kan wit de zwarte loper aan de tand voelen met 6.a4 Na 6…a6 komt wit met 7.Pc3

waarna hij later met Pc3–d5 een tempo wint aangezien zwart nooit Pxb6 toe mag laten. In deze stelling moet zwart nauwkeurig spelen om niet snel onder de voet te worden gelopen.

d) 5. Le3 Df6 De dame gaat er redelijk vroeg uit, om wit te verleiden tot c2–c3 af zodat het witte damepaard niet meer naar c3 kan. En nu:

 

d1) Met de mogelijkheid 6.Pb5 neemt het spel een vreemde wending waarbij zowel de wit- als de zwartspeler goed moeten weten wat ze mee bezig zijn. Wit accepteert een lelijke dubbelpion in het cen­trum om snel activiteit te kunnen ontplooi­en. Maar zwart heeft het sterke veld e5 voor zijn paard en als hij zich goed verdedigt, zit wit met de gebakken peren. Het spelverloop zou bijvoorbeeld zo kunnen gaan: 6…Lxe3 7.fxe3 Dh4+ 8.g3 Dd8 9.Dg4 g6

10.Df4 d6 11.Lc4 Pe5 12.0–0 Lh3!? Een interessant pionoffer. Zwart is niet bang om  f7 te geven én de rokade kwijt te raken omdat hij zo goed kan ontwikkelen. De witte stukken staan hierna wat misplaatst. Het paard op b5 wordt straks terugge­worpen met …a6 en zwart heeft het sterke veld e5 permanent in handen. In Wang Hao-Harikrishna, 2005 volgde 13.Lxf7+ Kd7 en zwart kwam later tot winst.

 

d2) 6.c3 Na deze zet kan wit het paard niet meer naar het natuurlijke veld c3 ontwikkelen.

Zwart kan nu kiezen uit twee alternatieven:

  • Mogelijk is 6…Dg6 waarop de aangewe­zen zet voor wit 7.Df3 lijkt. Een plausibel vervolg is 7…Pe5 8.De2 Ph6 9.f4 hetgeen in Ponomariov-Sokolov, 2000 tot een smadelijke nederlaag voor zwart leidde.
  • 6…Pge7 7.Lc4 Het meest actieve veld voor de loper en het verhindert en passant ook nog dat zwart voorlopig …d6–d5 kan spelen. 7…Pe5 is dan de meest actieve reactie. 8.Le2

De loper keert terug om …Pg4 uit de stelling te halen. Het paard op e5 staat kwetsbaar en kan verjaagd worden met f2-f4. 8…Dg6 9.0–0 Een noodzakelijk pionoffer. 9…d6 De meeste topspelers opteren voor deze bescheiden voortzetting. Zwart dekt zijn loper op c5 en helpt de ontwikkeling van Lc8 waardoor ook …Pe5–g4 in de stelling komt. [Het is erg link voor zwart om de pion te nemen met 9…Dxe4.] 10.f3 0–0 11.Pd2

Deze stelling kwam o.a. voor in een partij Van der Weide-Short, 2006. Zwart kwam hier met 11…d5. Daarmee maakte hij pion e4 zwak. Als wit ruilt op d5 komt het paard sterk naar d5. Zwart ontwikkelt zijn stukken naar logische velden en voert dan de druk op pion e4 verder op. In de hierboven genoemde partij wordt dat mooi gedemonstreerd. In veel toppar­tijen blijkt dat het evenwicht niet snel ver­stoord wordt. Remise is een veel voorkomende uitslag na 11…d5.

5.Pxc6

 

Dit is het meest veelbelovende antwoord dat bekend staat als de ‘Miesesvariant’, genoemd naar de Duits-Engelse meester Jacques Mieses (1865–1954), zie foto links.

 

Niet onvermeld mag het Schots Vierpaardenspel blijven dat ontstaat na 5.Pc3. Gek genoeg belooft deze logische ontwikkelingszet weinig kans op voordeel, vooral na 5…Lb4 Zwart zet druk op het witte centrum. Er is niets beters dan 6.Pxc6 bxc6 7.Ld3 d5 Zwart kan zijn spel meteen bevrijden. 8.exd5 cxd5 9.0–0 0–0 10.Lg5 c6

De laatste jaren is gebleken dat zwart geen centje pijn heeft in deze stelling. Hij is in het bezit van een aardig pionnenduo op d5 en c6, zijn stukken kunnen naar mooie velden ontwikkeld worden en wit heeft eigenlijk geen aanknopingspunten. Een plan zou wel kunnen zijn dat wit probeert op veld c5 te spelen met Pc3-a4, Lg5-e3 en dan Le3-c5, maar zwart beschikt over voldoende resources.

5…bxc6 6.e5

Dat is het punt: wit zet na de ruil op c6 meteen druk op het zwarte paard van f6 aangezien veld e5 niet meer wordt gedekt door een zwart stuk.

6…De7

Zo probeert zwart de normale ontwikkeling van zijn tegenstander tegen te gaan; maar ook bij hem zelf zullen er problemen ontstaan hierdoor. Zwart zet tenslotte zijn dame voor zijn koningsloper en belemmert daarmee (vrijwillig) de ontwikkeling hiervan. De belangrijkste rechtvaardiging van deze ‘kromme damezet’ is dat wit op dezelfde manier moet antwoorden!

Bij de alternatieven 6…Pd5; en 6…Pe4 kan wit op een prettige manier ontwikkelen.

7.De2

Er is geen bruikbaar alternatief. 7.f4?! d6 is ooit gespeeld, maar niet door sterke spelers.

7…Pd5 8.c4

Deze stelling wordt gezien als de uitgangsstelling van de Miesesvariant. Gezien het feit dat Garry Kasparov zich hierop inliet bij een WK-match tegen Anatoly Karpov, betekent het dat de variant daarna heel grondig werd onderzocht door andere wereldtoppers. Wits bedoeling is om het zwarte paard te verdrijven uit zijn centrale positie om zo de vrije hand in het centrum te krijgen. Zwart zal zijn aandacht richten op de kwetsbare witte pion op e5. Jan Timman heeft ooit bij New in Chess een cd-rom uitgebracht waarin hij heel beknopt deze basisideeën bespreekt. Hij zegt er ook nog bij dat wit pion e5 in het komende middenspel vermoedelijk ergens zal verliezen maar dat wit ondertussen zijn hele legermacht in het spel kan brengen. De lopers zullen meestal naar de lange diagonalen (via b2–b3 en g2–g3) ontwikkeld worden. Hoewel zwart misschien e5 te pakken krijgt, zal hij in de nabije toekomst met een ontwikkelingsstand te kampen hebben, terwijl ook de stukken op de damevleugel buitenspel komen te staan, zoals we later zullen zien.

 

Zwart heeft hier twee gebruikelijke antwoor­den:

 

8…Pb6

 

Anno 2018 wat meer gebruikelijker dan het alternatief. Een tijdlang is 8…La6 heel populair geweest. De penning op pion c4 ziet er ook logisch uit, want daarmee kan zwart zijn actieve paard op d5 nog even handhaven. Op b6 staat het in principe veel minder. Op dit moment zijn er diverse speelwijzen voor wit.  We onderscheiden:

a) 9. g3

b) 9. Pd2

c) 9. b3

a) Een belangrijke mogelijkheid is hier het koningsfianchetto met 9. g3 g6 10.b3 Lg7 11.Lb2 0–0 12.Lg2 Tfe8 (Of 12…Tae8.) 13.0–0

Op dit moment neemt zwart een zwaarwegende beslissing. In veel partijen volgt 13…Lxe5 14.Dxe5 Dxe5 15.Lxe5 Txe5 16.cxd5 Lxf1 17.Kxf1 cxd5 18.Pc3 c6

Een belangrijke karakteristieke stelling van wat ik het ‘Schotse eindspel’ noem. Zwart kan kiezen of hij een toren op e8 of op a8 wil hebben (zie de 12de zet). Wit heeft twee stukken tegen een toren en twee pionnen. Zwart bezit daarbij weliswaar een dubbelpion, maar het ‘slangetje’ b5–c6–d7′ is heel stevig en kan nauwelijks aangetast worden. In principe is de stelling in evenwicht, maar deze ongelijke materiaal verhouding biedt kansen voor beide partijen.

b) Wit kan natuurlijk verder gaan met zijn ontwikkeling door  9. Pd2 te spelen. Het paard kan eventueel naar f3 om pion f3 extra dekking te geven. 9…g6 wordt gezien als het meest adequate antwoord. Zwart wil zijn loper van f8 in het spel brengen en zo snel mogelijk de rokade voorbereiden. 10.Pf3 Wit speelt het paard snel naar het beoogde veld, maar daar kleeft een bepaald nadeel aan, namelijk 10…Db4+. Op het oog een lastig schaakje. Voor wit bevat het tussenplaatsen van een stuk bezwaren. Dan blijft er alleen het vrij obscure 11.Kd1!? over. Wit geeft de rokade op in ruil voor een totale desoriëntatie van een aantal zwarte stukken. 11…Pb6 12.b3 Nu pion c4 goed gedekt is, staan de zwarte stukken op a6 en b6 een beetje ‘voor aap’. Daar staat tegenover dat wit achterloopt met zijn ontwikkeling en zijn pion op e5 altijd een potentieel doelwit kan worden. 12…Lg7 13.Dd2 Nu wil wit wél de dames ruilen. Na 13…Dxd2+ 14.Lxd2 zagen we dat in een partij Caruana-Jakovenko, 2013 de kansen redelijk in evenwicht waren.

c) 9. b3 Ooit geïntroduceerd door Kasparov. 9…g6 Dit wordt gezien als de juiste wijze om het gevecht aan te gaan. 10.f4 Wit geeft pion e5 een natuurlijke dekking met zijn f-pion, maar het nadeel is dat hij ernstig achterblijft in de ontwikkeling. 10…Lg7 11.Df2 De dame doet een stapje opzij. Naast het feit dat zij uit de penning gaat, maakt zij de ontwikkeling van Lf1 mogelijk. Tegelijkertijd dekt wit pion f4 nogmaals, zodat de dameloper naar b2 of zelfs naar a3 kan. 11…Pb6 12.La3 Met tempo wordt de dameloper in het spel gebracht. 12…De6 13.Pd2 d6 De witte opbouw impliceert in principe dat hij pion e5 in de steek moet laten en daar wil zwart op deze manier van zien te profiteren. 14.0–0–0 Wit bekommert zich niet meer om pion e5 en haalt zijn koning nu zo snel mogelijk uit het centrum. Dat kwam voor in de interessante partij Macieja-Kryvoruchko, 2012 die door wit na grote complicaties werd gewonnen.

9.Pc3

Ook 9.Pd2 is veel gespeeld. In de 16de matchpartij Kasparov-Karpov, uit de WK-tweekamp in Lyon/New York 1990 kwam wit na een razend ingewikkeld middenspel in een kansrijk eindspel terecht dat hij heel knap naar winst voerde.

9…De6

Zwart probeert zijn spel op een geschikte wijze te ontplooien. Dat kan op de manier die we als de hoofdvariant beschouwen, maar ook met twee andere mogelijkheden:

a) 9…La6 10.De4 De6 11.b3 Lb4 12.Ld2

Deze speelwijze blijkt in de praktijk toch op enkele problemen te stuiten voor zwart. Het spelverloop in een partij Kasparov-Timman, 2000 was heel interessant: 12…Lxc3 13.Lxc3 d5 14.Dh4 dxc4 15.Le2 (Carlsen ging in zijn partij tegen Karjakin, 2008 verder met 15.Tc1 maar hij wist niet veel te bereiken.) 15…Pd5 16.Lxc4 g5!?

Dit bijzondere idee moest zwartspeler verlichting brengen in deze stelling. Het is bedacht door Mikhalevski in een commentaar op een partij en door o.a. Timman en Piket geïmplementeerd. 17.Dd4 Zo speelde Kasparov in zijn partij tegen Timman. Na 17…Lxc4 18.Dxc4 Pf4 19.Dxe6+ Pxe6 20.0–0–0 bleek wit in dit eindspel de duidelijk betere kansen te bezitten. Met superieure techniek werd Timman aan de kant geschoven.

 

Van recentere datum is 17.Lxd5 en daarmee had wit succes in de partijen Nepomniachtchi-Ponomariov, 2013 en Sutovsky-Stefansson, 2004. Maar in een partij Sutovsky-Karjakin liet de Rus zien hoe zwart het moet spelen: 17…Dxd5 Zwart bleef een pion achter maar had daarvoor ruime compensatie. Hij won de partij zelfs nog nadat wit zich vergaloppeerd had.

b) De dameloper kan natuurlijk ook naar de lange diagonaal ontwikkeld worden. Zwart houdt voor zichzelf de beide opties …c6–c5 en …d7–d5 open met 9..Lb7 10.Ld2

10…g6 11.Pe4 en nu heeft zwart weinig keus. 11…0–0–0 12.a4 Dat is een van de problemen waar zwartspelers mee te maken krijgen. Het paard op b6 staat vreselijk op dit veld en dreigt de hoek in gedreven te worden. 12…La6

Wit staat nu voor de keuze wat te doen met de frontale aanval op pion c4. Daarbij zit hij ook nog met het probleem dat pion e5 hangt.

 

b1) Het dekken van de pion met 13.b3? komt niet aanmerking vanwege 13…Dxe5 14.Lc3 en nu de mooie kruispenning met 14…Lb4!.

 

b2) Voorheen werd 13.De3 gespeeld. Maar in Shirov-Kramnik, 2011 kwam zwart tot winst na 13…Dxe5.

 

b3) Het merkwaardig ogende 13.f3!? is wellicht de meest kansrijke voortzetting. Wit ruimt een plekje in op f2 voor de dame die daarmee een oogje op a7 krijgt. 13…Lxc4 14.Df2 Lxf1 15.Kxf1 Tenminste, dat vond Gwain Jones toen hij de zet op het bord bracht tegen Bedouin, 2011. Die zwartspeler antwoordde met 15…d5? (waar 15…De6 waarschijnlijk de veilige voortzetting zou zijn geweest. Een mogelijk vervolg is 16.a5 Dc4+ 17.Kg1 Da6 met een interessante strijd die o.a. te zien was in een correspondentiepartij M.Bauer-Romero Rodriguez, 2012.) 16.exd6 cxd6 17.Lg5 en zwart was materiaal kwijt.

 

b4) 13.Df3 In Nepomniachtchi-Bacrot, 2012 ging de zwart­speler ten onder aan de verwikkelin­gen, maar of het echt de oplossing van het stellingsprobleem is, moet de praktijk uitwijzen. Het verloop was: 13…Te8 14.Lc3 f5 15.Pd2 Lg7?! dat na 16.c5 Lxf1 17.cxb6 duidelijk in wits voordeel bleek te zijn. Waarschijnlijk moet het voor zwart komen van 15…Lh6!?

 

10.De4 g6

 

Dit is de verreweg de meest gespeelde zet. Maar het is de vraag of zwart niet iets beters heeft. 10…La6 leidde o.a. in een partij Carlsen-Karjakin, 2010 tot remise. Ook 10…Lb7 blijkt ook niet zo gek te zijn, zoals bleek in Swierz-Grischuk, 2013.

 

11.Ld3 Lg7 12.f4 0–0 13.0–0

Waar draait het om in deze stelling? Wit heeft een substantieel ruimte-overwicht vanwege zijn mooie pion op e5. Die kan echter ook een aanvalsobject worden. Zwart kan met …d7–d6 of zelfs …f7–f6 de pion aan de tand voelen. Omdat wits dame op e4 nogal geëxponeerd staat, heeft zwart ook twee andere zetten zoals …d7–d5 en …f7–f5 tot zijn beschikking. Daarmee kan de dame verdreven worden tenzij wit de desbetreffende pion van het bord neemt. Natuurlijk kan zwart, voordat hij met deze breekzetten komt, ook eerst …Lc8–a6 inlassen waarna min of meer b2–b3 gedwongen is. Al deze bovengenoemde mogelijkheden, of een combinatie daarvan zijn wel eens uitgeprobeerd door diverse spelers.

13…La6 14.b3 d5 15.cxd5 cxd5 16.Df3 Lxd3 17.Dxd3

In een partij Rublevsky-Pavasovic, 2011 slaagde de witspeler erin de hangende pionnen succesvol te bestrijden.

17…c5

En dit leidt tot een stelling waarin zwart de ‘hangende pionnen’ heeft. Deze kwam op het bord in een snelschaakpartij Bok-L’Ami 2016 die door zwart gewonnen werd, nadat wit een herhaling van zetten uit de weg was gegaan. 17…f6 was de keuze van Zilka in zijn partij tegen Butkiewicz, 2015.

 

Belangrijkste illustratieve partijen:

  • Caruana-Jakovenko, 2013
  • Macieja-Kryvoruchko, 2012
  • Kasparov-Timman, 2000
  • Carlsen-Karjakin, 2008
  • Nakamura-Sasikiran, 2012
  • Nepomniachtchi-Kramnik, 2011
  • Wang-Sasikiran, 2012
  • Gwain Jones-Bedouin, 2011
  • Bauer-Romero Rodriguez, corr. 2012
  • Nepomniachtchi-Bacrot, 2012
  • Carlsen-Karjakin, 2010
  • Swierz-Grischuk, 2013
  • Caruana-Bacrot, 2013
  • Rublevsky-Pavasovic, 2011
  • Bok-L’Ami, 2016
  • Zilka-Butkiewicz, 2015
  • Vocaturo-Areshchenko, 2009
  • Kasparov-Karpov, 1990
  • Ljubojevic-Karpov, 1979
  • Timman-Hübner, 1991
  • Wang Hao-Harikrishna, 2005
  • Ponomariov-Sokolov, 2000
  • Van der Weide-Short, 2006

 

Geraadpleegde bronnen:

  • Megadatabase van Chessbase

 

Reageren? Stuur een e-mail naar hgrooten@xs4all.nl.

Eerdere afleveringen van deze rubriek, waarbij u de illustratieve partijen interactief kunt naspelen en downloaden, treft u aan via dit overzicht.

Videolessen in het Nederlands treft u aan onder: Chessbase videolessen

In deze serie (Begrijp wat je doet) zijn op dit moment drie boeken verschenen:

Begrijp wat je doet 1, Spaans-Italiaanse structuren

Begrijp wat je doet 2, Damegambiet structuren
 Begrijp wat je doet 3, Siciliaanse structuren Najdorf&Scheveningen

Deze boeken zijn verschenen bij uitgever Thinkers Publishing in België.

 

Over Herman Grooten

Herman is ruim 40 jaar schaaktrainer. Hij verzorgde lange tijd de schaakrubrieken in Trouw en het ED. Daarnaast was hij Topsportcoördinator bij de KNSB en is hij auteur van diverse schaakboeken en werkt hij voor Schaaksite. Klik hier voor series die hij op Schaaksite heeft gezet.

5 Reacties

  1. Avatar
    wimw 17 juli 2020

    Inzichten veranderen in de loop der jaren. Suetin geeft in de besproken hoofdvariant van het Schots duidelijk de voorkeur aan 8…La6. Hij zegt in zijn hoofdstuk over het Schots: zwart krijgt het mindere spel na 8…Pb6. Wit kan zonder problemen de mobilisering van zijn strijdkrachten voltooien en dan wordt zijn ruimtevoordeel en zijn sterkere positie in het centrum merkbaar. Hij geeft de zetten 9. Pc3, De6 10. De4 en g6, maar gaat daar niet verder op in. Uit: A. Suetin Russisch bis Köningsgambit, 2e druk 1988.

  2. Avatar
    Henk Smout 19 juli 2020

    In het artikel van Herman staat na 8… La6 9.Pd2 “9… g6 wordt gezien als het meest adequate antwoord.”

    Andere kost is 9… Pb4 10.Pf3 d5? 11.a3! in chessgames.com/perl/chessgame?gid=1042911 en “17… Dd6 18.Df4! (Estrin)” als toelichting op de slotstand staat (elf jaar eerder!) op blz. 100 van de Duitse Euwe van 1968. Op dezelfde bladzij wordt Evans genoemd als bron van 10… c5!.

    Met 9… g6 wordt op die bladzij een partij Hennings – Savon 1967 vermeld waar Wit na 10.b3 Lg7 11.Lb2 o-o 12.o-o-o Tab8 met 13.Pf3 (13… Pb4 14.a3 Pa2+ 15.Kc2!) beter had dan het gespeelde 13.De4?.

    Ondanks het Vorwort “Amsterdam, im Mai 1968” op naam van Prof. Dr. M. Euwe heb ik weleens gelezen dat de Duitse Euwe-deeltjes door Carel van den Berg werden samengesteld.

    Anhang, Berichtigungen und Ergänzungen” op blz. 257: “Seite 99 […] Diagramm 97 [nach 8. … Lc8-a6]: 8. … Sb6 wird neuerdings als das Sicherste betrachtet”, gevolgd door zetten uit een partij Bednarski – Gligoric 1966.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.