Recensie: Het geheime ingrediënt
Als analytici zijn wij schakers ertoe geneigd onze winstkansen zuiver af te meten aan de mogelijkheden die zich op het bord presenteren – met uitzondering van die eeuwige obsessie met ratingpunten, dan. Maar als we verliezen komen allerhande factoren bovendrijven die achteraf van invloed bleken te zijn: slecht geslapen, drukke week gehad, lang niet gespeeld, maar ook: tijdnood, angst voor deze of gene variant of ‘ik wilde eens iets leuks proberen’. We kunnen die factoren natuurlijk afdoen als excuusjes, maar we kunnen ze ook zien als een resultaat van de enorme inspanning die een schaakpartij van ons vergt. Die (in)spanning zorgt ervoor dat we onszelf soms al op voorhand ondermijnen: ‘het is oké om van een sterkere speler te verliezen’, ‘tegen hem kan ik niet voorbereiden; hij speelt alles’, enzovoorts. Hoezeer we ook willen geloven dat het uiteindelijk alleen om goede zetten draait, dergelijke houdingen beletten het ons werkelijk objectief te blijven. Sterker nog, die objectiviteit is net zo’n grote illusie als al dat psychologische geneuzel dat achteraf aan de partijevaluatie toegevoegd kan worden. In de voorbereiding, in het selecteren van kandidaatzetten en bij het aanbieden, aannemen of afwijzen van een remiseaanbod spelen karakter en gemoedstoestand duidelijk een rol.
Maar wat moeten we met dat gegeven? In The Secret Ingredient to Winning at Chess legt de Slovaakse grootmeester Ján Markoš het uit. Hij begint met een paradox: doorgaans heeft de doorsnee amateur betrekkelijk veel schaakkennis; die weet wat van diens favoriete openingen, weet ook dat ‘ie niet zomaar diens pionnen moet laten isoleren en heeft thuis boekenkasten vol schaakhistorie staan. Hoe zijn die gegevens met elkaar te rijmen? Samengevat: de amateur weet zich geen raad met al die middelen. Die weet diens voorbereiding en diens houding achter het bord niet af te stemmen op de praktijk, zodanig dat diegene altijd goed partij kan geven, onafhankelijk van het aantal boeken over de Siciliaanse Najdorf die hij of zij bestudeerd heeft. Natuurlijk, op de hoogte zijn van structuren, openingsvarianten en typische eindspelen is van groot belang. Maar hier gaat het nu juist om de vraag waarom je, ondanks al die voorhanden kennis, nog stééds niet in staat bent te winnen als je weer achter de stukken zit. In het antwoord op die vraag schuilt het geheime ingrediënt dat goede schakers zo goed maakt.
The Secret Ingredient is in samenwerking met topgrootmeester David Navara tot stand gekomen. Dat geeft het werk extra allure: Navara kan namelijk een kijkje in de keuken van Schaak-Olympus geven en laten zien waar de Carlsens van deze wereld het beter doen dan wij stervelingen – of waar ook zij nog weleens de boot missen. Met die ‘extra allure’ is ook wel alles gezegd: door andere bezigheden kon Navara maar weinig bijdragen aan het boek. Om niet de indruk van écht co-auteurschap te geven, heeft men ervoor gekozen Navara’s bijdragen in een ander lettertype te laten drukken. Hoewel het boek daardoor wellicht minder organisch is, heb ik me geenszins aan deze indeling gestoord. Sterker nog, het is wel fijn om te weten waar de actieve wereldtopper aan het woord is en waar de prijswinnende schrijver[1] Ján Markoš (die overigens evengoed een ijzersterk schaker is). Aan het eind van elk hoofdstuk krijgen we verder nog een mini-interviewtje met Navara te lezen; een Q&A met de expert over zijn ervaringen met het besproken thema. Best nuttig, ook omdat Navara een intelligente vent is. De volgende interactie vond ik wel grappig:
Q.What kind of demons are you fighting in your head?
A.(…) Do you know what sometimes happens when I’m playing a game? When I feel I have just chosen a suboptimal move, I tend to return to that moment and calculate the lines anew to convince myself that the move which I rejected was no better than the move I played in the game. This, of course, takes time and energy which would be better invested into what’s actually happening on the board.
Ook de allerbesten zijn dus niet altijd efficiënt hun bedenktijd aan het gebruiken!
Je hoeft het boek niet van kaft tot kaft lezen om er wat van op te steken. Zo kunnen degenen die geïnteresseerd zijn in het nut en nadeel van computerevaluatie terecht bij hoofdstuk 2. Degenen die altijd weer in tijdnood komen kunnen bij hoofdstuk 4 te rade gaan. Stel je altijd remise voor als je het niet meer ziet? Sla het boek open bij hoofdstuk 5. De hoofdstukken 7 en 8 gaan over de voorbereiding. Daarbij komen onder andere de vragen aan bod hoe je een psychologisch profiel van je tegenstander kan opdiepen uit diens beschikbare partijen en hoe je de tegenstander nu het best voor verrassingen kan stellen. Aan het einde van het boek vind je een test en overzicht van de belangrijkste lessen.
Tijd voor een aantal voorbeelden. Zelf was ik erg gecharmeerd van Caruana – Ponomariov, Dortmund 2014. Deze partij wordt in het eerste hoofdstuk besproken om de praktijk van (top)grootmeesterschaak te schetsen. De les: het gaat niet altijd om grootse ideeën, maar vaak juist om details.
In zijn annotaties geeft Caruana aan dat hij hier geen manier kon vinden om zijn stukken te verbeteren. Evengoed heeft zwart zijn ideale opzet al bereikt. Daarom gooit de witspeler het over een andere boeg: zwart beslissingen ontlokken. Hij begint dus met 27.a4 waarna zwart weifelend 27…a5 speelde. Dat doet hij liever niet, maar de gevolgen van wit a4-a5 laten spelen zijn niet te overzien. Vervolgens doet wit weer een verbeterend zetje 28.Ka2. Zwart volgt, wederom weifelend, met 28…Ka7. Liever had hij zich niet aan verstout, maar het is moeilijk te zeggen welke zet hij zich kan veroorloven zonder dat wit weer ergens kan gaan prikken. Caruana probeert vervolgens 29.Dd2, waarmee hij de a5-pion aanvalt. Maar Ponomariov is alert en laat zich niet tot 29…b6? verleiden; wit dreigt immers niets, want zwart zou graag de a5- voor de g5-pion ruilen. Na 29…Kb8 wordt de stelling daarom een keer herhaald: 30.Df4 Ka7. Nu doet Caruana het heel slim: 31.The1! Daarmee laat hij 31…Lxh3 toe, maar in de praktijk worden de h-pionnen geruild: 32.Th1 terug en 32…Lc8 33.Txh4 Txh4 34.Dxh4. En dan staat het opeens zo:
De toren die als vervelende taak had de h3-pion te dekken is geruild en nu mogen alle overige stukken zich op de aanval richten. Het lijkt erop dat zwart zich vroeg of laat zal moeten committeren aan een verzwakking. Inderdaad speelt zwart 34…b6 en alsof Fabiano bloed rook speelde hij de dame naar c6 om het vervolgens met vuurwerk af te maken: 35.Dh6 Tg8 36.Dc6 Le6 37.g6 Tg7 38.gxf7 Lxf7.
Nu volgt de genadeklap: 39.Te7!! Dxe7 40.La6 Kxa6 41.Da8#, 1-0.
In het tweede hoofdstuk, over computerevaluatie, slaat Markoš de spijker op de kop met een vergelijking tussen hoe wij engine-aanbidders (ik zeg ‘wij’, want iedere schaker maakt zich er schuldig aan) de evaluatie van een stelling reduceren tot een enkel getal en het sociaal-kredietsysteem. Hoewel Markoš vergelijkingen met de politieke realiteit in China of die van de toeslagenaffaire bij ons vermijdt, verduidelijkt hij zijn punt met een verwijzing naar de dystopische televisieserie Black Mirror, waar in de aflevering ‘Nosedive’ (S3E1) alle sociale interacties (zoals nu reeds het geval is wanneer we gebruikmaken van een restaurant of hotel) worden gewaardeerd met een punt op een schaal van 1 tot 5. Wie hoge waarderingen (→5) in de wacht weet te slepen, kan in de hoogste cirkels van de maatschappij meedraaien; wie echter steevast lage waarderingen (1←) krijgt, wordt toegang tot diensten ontzegd (inclusief het recht op onderdak en vrij verkeer). Hoewel de gevolgen van een soortgelijke blik op schaakstellingen een stuk minder ingrijpend zijn, gaat er eenzelfde reductie van een complexe werkelijkheid achter schuil die het oordeelsvermogen danig beperkt. Daarbij komt nog dat de onverbiddelijke blik van de computer door de originele veelheid aan mogelijke strategieën heen maait om vervolgens met een rechtlijnige serie zetten op de proppen te komen. Wie heeft er nooit een zet gespeeld, puur omdat diegene zich er een positieve computerevaluatie van kon herinneren?
Hoe beperkt de centipawn-score (+0,69; -3,31; 0,00) het oordeelsvermogen dan? En welke strategieën zien we ermee over het hoofd? Een stelling is nooit zomaar óf gebalanceerd óf voordelig: we moeten iets aan ons oordeel toevoegen. Zo kan een gebalanceerde stelling zowel blijvend als wankel gebalanceerd zijn: als de balans tussen maan en vloed of als de balans van een koorddanser. Daaraan kunnen nog specifiekere oordelen worden toegevoegd: een blijvende balans kan zowel onveranderlijk (eternal) of stabiel (stable) zijn, respectievelijk als alle wegen naar remise leiden, of als er nog technische vaardigheid aan te pas moet komen. Dan komt er nog bij wie van beide spelers de balans moet zien te houden, zeker als er een wankele balans is waarvan de tegenspeler op elk moment hoopt te profiteren.
Een voorbeeld van onveranderlijke balans haalt Markoš uit de analyse van Edouard – Neiksans, Drancy 2016.
Je kunt in één oogopslag zien dat wit in deze stelling geen vooruitgang kan boeken. Toch geeft Markoš’ Stockfish 9 op een hoge diepte en ook mijn in Lichess geïntegreerde Stockfish 14 op diepte 38 wit groot voordeel (ongeveer +2,5). Toch kunnen we wijzer worden van de getallen: Markoš toont in een afbeelding de eerste 6(!) computervarianten die allemaal precies hetzelfde punt-oordeel geven. Kortom, geen enkele variant leidt tot een ander oordeel. Dat wijst op een compleet gelijke stelling. Hoe anders is dat in onderstaande stelling:
De stelling is bizar genoeg in balans, maar alleen na het geniale 21…Tf8!! die Ivanchuk in zijn partij Chanda Sandipan tijdens de 2018-editie van het open toernooi in Gibraltar niet wist te vinden. Hoe herkennen we dat nu tijdens onze door de engine begeleide thuisstudie? Welnu, heel anders dan in de eerste situatie (waar het oordeel van de engine dus werkelijk misleidend is) geeft de engine nu een correct oordeel (0,00) maar dat we alleen juist kunnen interpreteren door naar de overige evaluatiescores te kijken: alternatieve zetten geven een oplopend dramatische score (de tweede zet van de engine en de zet die Ivanchuk speelde, 21…0-0?, wordt door Stockfish 14 op diepte 33 gewaardeerd op +4,0). Een oplopend dramatische score geeft dus de wankelheid van de balans aan. Conclusie: stel je engine altijd zo in dat je meerdere varianten ziet!
Zoals de balans erg wankel kan zijn, kan een objectief voor- of nadelige stelling evengoed variëren in speelbaarheid. Soms kan de stelling zelfs zo listig zijn dat de speler met het voordeel de grootste kans loopt om te verliezen. Neem bijvoorbeeld Ni Hua – Le Quang Liem, Ho Chi Minh-Stad 2012, die door David Navara wordt aangehaald.
Geef een groep grootmeesters hier de opdracht “Zwart speelt en wint” en minstens de helft zal met de juiste variant komen. Maar die opdracht kreeg de zwartspeler niet en hij verloor snel na 29…h5? In plaats daarvan had hij met 29…Ba3!□ een winnende variant kunnen inleiden. Een vreemde combinatie van annotatiesymbolen: ! en □. Dat wil zeggen, een goede zet die tevens de enige is. Dat wijst op een nauw pad om te volgen. Dat toont des te meer aan hoe weinig zeggend de evaluatie “Zwart is aan de winnende hand” in deze stelling zegt. Kijken we weer naar de computerevaluatie, dan zien we dat tussen de eerste en de tweede computervariant een puntverschil zit van bijna elf (!) punten: de score glijdt af van -6,4 naar +4,4 (na 29…Ng5; na 29…h5 geeft Stockfish 14 op diepte 22 zelfs +7,9 en het getal loopt op). Wederom geldt: kijk voor de speelbaarheid van de stelling naar de puntdifferentiatie tussen de evaluaties van de verschillende varianten. Voor het vervolg van de winnende zet, zie de partijviewer hieronder.
Nog een voorbeeld dan, uit hoofdstuk 3 dit keer. Daarin doet Markoš de opvallende uitspraak dat de schaak-bar mitswa (hij noemt andere overgangsriten) bestaat uit de vaardigheid om te verdedigen. Hij zet die uitspraak kracht bij met twee partijen van zijn hand tegen opkomende jongelingen in het Slowaakse schaakcircuit. De tweede daarvan was zijn witpartij tegen Jerguš Pecháč uit 2019. De laatste is inmiddels twintig jaar oud en heeft sinds datzelfde jaar 2019 een grootmeestertitel op zak. Tevens kwalificeerde hij zich voor de wereldbekerkampioenschappen van 2021, waarin hij na een tiebreak in de eerste ronde werd uitgeschakeld door Alexandr Fier. Het uitgelichte fragment spreekt tot de verbeelding, omdat velen zich in de omstandigheden zullen herkennen.
De stelling is een vervelende voor zwart. In de zojuist geleerde evaluatieoordelen zouden we kunnen zeggen dat het gaat om een stabiel betere stelling voor wit. De c7-pion is namelijk een probleemkindje. Daarnaast staat de zwarte dame onhandig opgesteld tegenover de witte kanonnen op b1 en c1. Daarom had zwart er ondanks alles voor moeten kiezen om de dames te ruilen en een akelig verdedigingsproces tegemoet te zien, bijvoorbeeld na 25…Dxf2+ 26.Kxf2 Tae8 27.Pe3 en 27…Pe7. Maar daar had de jonge GM geen zin in. Misschien uit achting voor zijn beroemde tegenspeler, misschien omdat hij in het overige deel van de dag wel betere dingen te doen had – we zullen het nooit weten. Maar vast staat dat hij had moeten weten dat na 25…Ta7 26.Pe3 Dxa3?? zijn dame zou worden ingesloten. Zo geschiedde: 27.Pc2 Da2 28.Dd4 en 29.Tb2 volgt. 1-0.
Het zou een karige analyse van deze partij zijn om te zeggen dat zwart met 26…Dxa3 blunderde of zelfs dat hij door dameruil uit de weg te gaan voor het verkeerde plan koos. Veel interessanter is om je af te vragen waarom Pecháč en met hem velen onder ons deze en soortgelijke fouten maken. Wie durft te beweren dat hij of zij nooit door zijn tegenstander of het vooruitzicht van een lastig vervolg in de partij geïntimideerd is, of er ondermaatse beslissingen door heeft gemaakt? Misschien zal niet iedereen zich in dit exacte fragment herkennen. Maar dit boek staat vol met soortgelijke momenten van zwakte, of liever van moeilijkheden die we met meer oog voor de menselijke praktijk van schaken en minder voor oppervlakkige objectiviteit te boven kunnen komen.
Ik kan het niet laten nog een laatste voorbeeld van Markoš leerzame boek te noemen, omdat het wel herkenning móet oproepen bij sommigen onder U, mijn lezerspubliek (al was het maar alleen omdat het een partij betreft gespeeld door Arthur Pijpers). Pijpers speelde met wit tegen een leerling van Markoš, Thomas Wiley, in het Duitse Heusenstamm, in 2019.
Volgens Markoš was zijn leerling hier onder de indruk van het niveauverschil tussen Arthur en hemzelf. Als mijn kleine onderzoekje klopt is Wiley een FIDE-meester op zijn retour, die wat hulp heeft ingeschakeld om weer op zijn oude niveau te komen. Hoe dan ook, Markoš beschrijft levendig de gedachte die Wiley tijdens de partij ongetwijfeld gehad moet hebben:
Pijpers is a much stronger player than me [sic]. I’ve not finalized my development yet, and my king is still in the centre. I don’t want to lose too quickly, that would be a shame. I’d better consolidate, even if it means putting up with a slightly worse position.
Wat een herkenbare gedachte! Speel je tegen een speler met een paar honderd elopunten minder, dan had je misschien met het correcte 15…Da5! een pionnetje gesnoept. Maar zo speel je toch zeker niet tegen een meester! Daarom speelde Wiley timide 15…De7 en kreeg vervolgens om zijn oren na 16.Lc2 0-0-0 17.Td6 Pb6 18.Df4 Kc7 19.Tfd1 (met 1-0 na 33 zetten). Na 15…Da5! 16.Tfe1 Dxa2 stelt de computer voor dat Arthur door had moeten gaan met 17.Dh4!? om na 17…Dxb2 18.Lxg6! op geniale wijze eeuwig schaak te houden – een treurig resultaat onder de omstandigheden. Waarschijnlijk, zo speculeert Markoš, had Arthur liever iets als 17.b4 gespeeld, met dreiging over beide flanken. Maar dan had hij zich er in geen geval van kunnen verzekeren dat hij genoeg compensatie had voor de geofferde pion.
Conclusie
Er staat een hoop leermateriaal in dit boek. Aan de meeste psychologische bespiegelingen over schaakanalyse kleeft een plakkerig randje van projectie en anti-intellectualisme. Dat is bij dit boek niet het geval. De analyses zijn van hoge kwaliteit en aandacht voor de omstandigheden buiten het bord om staan het objectieve oordeel nooit in de weg. Soms blijkt ‘objectiviteit’ echter juist een hindernis voor een adequate analyse en zou er meer oog moeten zijn voor psychologische hindernissen die het ons beletten als een computer te spelen. Daar komt nog bij dat bewustzijn van het feit dat onze tegenstander van vlees en bloed óók onder aanhoudende druk kan bezwijken ons juist kan helpen bij de voorbereiding en tijdens de partij. Dat er in dit boek niet gedweept wordt met de menselijke maat wordt wel duidelijk uit het feit dat de auteurs het niet altijd met elkaar eens zijn. Met zijn bijdragen zorgt Navara ervoor dat het geluid dat koste wat kost een lans wil breken voor het nut van schaakpsychologie de aandacht voor accurate analyse niet overstemt. Dat gezegd hebbende kun je Markoš moeilijk van eenzijdigheid verdenken. De meerstemmigheid vind je niet alleen terug in het duet tussen Markoš en Navara, maar ook in de vele voorbeelden die dienen als bewijsstukken en vergelijkingsmateriaal. Daar komen nog de vele culturele referenties en eerste-persoonsperspectieven bij (denk aan Markoš’ eigen ervaring met spelen tegen jeugdspelers en de ervaring van zijn leerling Thomas Wiley).
Dit boek is geschikt als trainingsmateriaal en is ook leuk om op eigen houtje te bestuderen: er is voor ieder wat wils. Zoals ik in de introductie al aangaf, kun je het boek bij ieder willekeurig hoofdstuk openslaan (hoewel ik je aanraad met het eerste hoofdstuk te beginnen). Er is geen wondermiddel voor schaaksucces, maar met dit boek van Markoš heb je een geheim ingrediënt in handen dat je goed op weg helpt.
Titel: The Secret Ingredient to Winning in Chess
Auteur: Jan Markos & David Navara
Aantal bladzijden: 224
ISBN: 978-1-78483-143-1 (hardcover); 978-1-78483-142-4 (paperback)
Uitgeverij: Quality Chess
Gepubliceerd: 2021
Teaser: pdf
Link naar onze recensenten met hun recensies
[1] Eerder won hij met zijn Under the Surface uit 2018 namens de Engelse schaakbond de Book of the Year-prijs.