Begrijp wat je doet: Spaans en Italiaans

De serie ‘Begrijp wat je doet’ is bekend van Schaaksite en ook van het bondsblad Schaakmagazine. Wie enthousiast is over die serie en alles gelezen heeft, heeft juist een goede reden om dit eerste boek aan te schaffen. Herman Grooten schat namelijk dat hij in die series zo’n 20 procent kwijt kon van alles wat hij wilde laten zien. Met dit boek biedt hij dus vijf keer zoveel aan, over het Spaans en het Italiaans.

Grooten denkt met deze serie een gat te vullen tussen twee soorten boeken. Aan de ene kant bekeek hij de serie ‘De wereld van de schaakopening’ van Paul van der Sterren. Die bespreekt de allereerste zetten van de openingen, vertelt iets over de geschiedenis en vooral waarom schakers die opening spelen. Waar gaat het eigenlijk om? Dat laatste bespreekt Grooten ook, maar Van der Sterren stopt bij de meeste varianten al (soms ruim) voor de tiende zet en Grooten wil verder.

Aan de andere kant zijn er de boeken met variantenbomen. Ook die zijn belangrijk, maar Grooten komt in zijn praktijk als trainer (zowel voor jeugd als voor volwassenen) te vaak tegen dat schakers de varianten wel uit hun hoofd kennen, maar niet begrijpen waar het om draait. Zodra de tegenstander afwijkt, zijn ze op zichzelf aangewezen en gaat het vaak mis. In de variantenboeken mist Grooten vaak ook de verbale uitleg. Tekens als +- en korte conclusies vindt hij ruim onvoldoende.

Ook dit boek staat wel degelijk vol varianten, maar wat de trainer zonder varianten kan laten zien is bijvoorbeeld de typische (vastgelegde) pionnenstructuren en de verschillen in bewegingsvrijheid van de stukken. In de opening zijn dat vooral de lichte stukken. Daarbij komen ook de voordelen van een loper boven een paard of andersom aan bod. Deze lessen zullen behalve het begrip van de openingen ook het strategisch inzicht verbeteren, hoopt Grooten.

 

Spaans

De volgorde van het boek verbaast me hier en daar, maar als je het doorhebt, vind je het wel. Grooten behandelt de Spaanse varianten niet in aparte hoofdstukjes, maar laat het Gesloten Spaans zien en behandelt onderweg alle andere varianten. Het lijkt me een goed idee dat in een volgend boek overzichtelijker te doen. Van die varianten geeft hij dan steeds een karakteristiek. Het beste kan ik een voorbeeld geven en wel van een actuele variant, die wordt gevreesd als remisewapen.

Berlijnse Muur

1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4.0-0 Pxe4 5.d4 Pd6 6.Lxc6 dxc6 7.dxe5 Pf5 8.Dxd8+ Kxd8

Zwart heeft zijn tegenstander in een vroeg stadium weten te verleiden tot dameruil. Daardoor is er een middenspel zonder dames ontstaan waarin zwart in ruil voor de dubbelpion het loperpaar bezit. Wit heeft een pionnenmeerderheid op de koningsvleugel die hij zal proberen in beweging te krijgen. Belangrijk gegeven is dat er een witte pion op e5 staat. Het gevolg: zwart gaat proberen de witte pionnenmeerderheid te blokkeren op veld f5. Komt wit ‘over dat veld heen’ met f2-f4-f5, staat hij meestal goed tot gewonnen. Maar zwart zal met alle macht de controle over dat veld proberen te behouden. De remisetendenzen zijn heel groot in deze variant.

Op dezelfde manier bespreekt Grooten de Ruilvariant, Open Spaans, Archangelskvariant, Marshallgambiet, Breyervariant, Zaitsevvariant en Chigorinvariant. Uiteraard laat hij behalve deze verbale toelichting ook de zetten zien met de nodige uitleg.

 

De Berlijnse Muur kreeg furore toen Kramnik in 2000 Kasparov als wereldkampioen onttroonde. Met zwart speelde hij vaak de Berlijnse Muur. Grooten verrast mij met de gedachte (niet van hemzelf) dat Kramnik in het spel van Kasparov een belangrijke zwakte had ontdekt, namelijk dat hij niet zo goed was in het behandelen van middenspelen zonder dames. Daarom speelde Kramnik met wit het Aangenomen Damegambiet en zocht ook daarin naar een variant zonder dames.

Maar niet iedereen heeft als een Kramnik dit voordeel boven een Kasparov. Wat de lezer in bovenstaande karakteristiek van de Berlijnse Muur mag zijn opgevallen, is de vraag: waarom speelt zwart die eigenlijk? Als je, zoals er staat, uit alle macht moet proberen te voorkomen dat wit goed komt te staan, dan kun je daar toch niet gelukkig van worden?

Die vraag van mij behandelt Grooten in een apart subhoofdstuk, dat heet ‘De Ruilvariant (eerste diagram) en de Berlijnse Muur (tweede diagram)’.

   

 

Het boek bevat vaak diagrammen waar stukken zijn weggelaten, hier zelfs de koningen. Het handige daarvan is dat die stukken niet de aandacht kunnen afleiden van waar het hier om gaat.

In het boek staan boven deze diagrammen ook dezelfde stellingen zonder de lichte stukken, dus alleen met de pionnen. Dan zijn de overeenkomsten zeer groot. Het verschil tussen de zwarte a-pionnen doet er niet toe en of wit een pion heeft op e4 of e5, is dat belangrijk? Jazeker, als je de lichte stukken erbij zet. De uitleg:

Als we de stukkenconfiguraties bekijken die er in deze varianten ontstaan, zien we dat de problematiek zich afspeelt rondom de witveldige loper van zwart. Wit heeft namelijk afstand gedaan van zijn witveldige loper, dus heeft hij geen opponent meer op de witte velden. De strategie die de witspeler dus moet volgen, is dat hij de bewegingsvrijheid van die loper moet inperken. Dat kan door zoveel mogelijk pionnen op wit te gaan zetten. Het doel van deze strategie is tweeledig. Behalve dat hij de vijandelijke witveldige loper in bedwang houdt, maakt hij tegelijkertijd de loper die hij nog bezit beter. Als we deze constatering projecteren op de beide diagrammen zien we dat wit veel beter af is in de Ruilvariant. In de Berlijnse Muur heeft wit namelijk het cruciale veld f5 afgegeven. De blokkade die zwart op dit veld opwerpt blijkt in de praktijk heel moeilijk ongedaan te maken. In de tweede diagramstelling zal zwart met h7-h5 de controle over dat veld zo lang mogelijk willen behouden.

Tot zover de uitleg. Wat ik eruit lees is dat het nog steeds een remisewapen is voor zwart, maar dat hij zich wel heel comfortabel kan voelen. Grooten laat vervolgens nog wel zien hoe wit het pionneneindspel wint als alle stukken worden afgeruild. Dat moet zwart dus voorkomen.

 

Italiaans

Het Italiaans is in sommige varianten een compleet ander soort opening dan het Spaans. Dat blijkt ook in de behandeling door Grooten. Met name na 3.Lc4 Pf6 4.Pg5 gaat het meer om specifieke varianten dan om structuren. Als je een foutje maakt, kun je zomaar meteen verloren komen te staan.

Na 3.Lc4 Lc5 volgt de schrijver weer meer de behandeling zoals hij die graag ziet.

Grooten werkt graag met de gekleurde pijlen in diagrammen. Naar aanleiding van dit plaatje geeft hij de volgende karakteristiek van het Italiaans.

Deze diagramstelling is een kenmerkende stelling voor de hedendaagse grootmeesterpraktijk. Het is een moeilijk te hanteren positie waarin de strategie voor beide spelers soms niet voor de hand ligt. Gelukkig hebben we de principes uit het eerste hoofdstuk, door Gligoric geformuleerd, die als een baken moeten werken in de duisternis.

De vastgelegde pionnen op e4 en e5 wijzen ons min of meer de weg. Wit wil graag gebruik maken van zijn witveldige loper en hij zal proberen een paard (dat van d2) om te spelen naar veld f5.

Zwart op zijn beurt heeft – met zijn weliswaar verdekt opgestelde loper op a7 – ook een belangrijk aanvalsstuk en hij zal op zijn beurt ook proberen een paard op veld f4 te krijgen. Dat kan het koningspaard zijn (dat via h5 naar f4 kan) of het damepaard, dat via e7 omgespeeld kan worden naar g6 en zo op veld f4 ingezet kan worden.

 

Modelpartijen

De karakteristiek van het Italiaans lijkt mij geen enorm houvast te bieden. Vertellen waar je je stukken wilt neerzetten, is niet genoeg. Grooten doet er vijf vragen achteraan en schrijft vervolgens dat het niet eenvoudig is daar antwoorden op te geven. Misschien is het Italiaans nou net een opening waarbij het moeilijk is om algemene strategieën aan te geven. Dat is een gedachte van mij, maar dit boek geeft mij ook wel aanleiding tot die gedachte.

Gelukkig gaat Grooten direct over op zijn volgende hoofdstuk: modelpartijen. Het naspelen van die partijen vindt hij onmisbaar om een opening goed te begrijpen. Opmerkelijk is, dat hij niet direct op zoek gaat naar partijen waarin het idee van een opening het beste tot uiting komt of een partij waarin een speler makkelijk vanuit een opening wint. Dat laatste is in veel openingsboeken natuurlijk wel te vinden en daar is niets mis mee. Grooten kiest er echter voor om te kijken hoe de allersterksten een opening hebben behandeld. En dan (ook opmerkelijk) niet tegen een medegigant, maar juist tegen een speler met bijvoorbeeld 100 Elo-punten minder. Toch vindt Grooten ook enkele partijen tussen gelijkwaardige spelers belangrijk om te laten zien. Zoals de partij Tal-Keres uit het WK-kandidatentoernooi 1962 op Curacao.

Over de zet 12…Pd7 schrijft Grooten:

Met deze zet heeft Keres veel geëxperimenteerd. In zijn boek ‘Ausgewählte Partien’ bespreekt hij hoe hij op dit idee is gekomen. Hij wil het centrum van wit zwaar onder druk zetten. Het paard op d7 dekt niet alleen e5, het heeft veld f6 vrijgemaakt voor de loper van e7. Daarnaast kan hij met …Db6 het punt d4 verder onder druk zetten. Hij hoopt met dit concept de tegenstander tot een verklaring te dwingen. Want pas als hij weet of wit ruilt op e5 of c5 of doorschuift met d4-d5, kan hij bepalen hoe hij emplooi moet geven aan zijn stukken.

Mooi uitgelegd, maar je moet de partij natuurlijk verder spelen om te zien wat je aan deze uitleg hebt. Daar zijn de modelpartijen dan ook voor. Keres won de partij, waarna Grooten in een door hem zeer uitgebreid geanalyseerde partij laat zien hoe Fischer het bijzondere idee van Keres beter aanpakte. Dat betekent niet dat het idee van Keres moet worden verworpen, er komen wel weer verbeteringen. Grooten haalt de anekdote aan dat Kortchnoi eens op de vraag van een journalist waarom hij van de theorie afweek, antwoordde: “Meneer, ik ben de theorie”. Gelukkig maar, het zou niet best zijn als de theorie met het schrijven van openingsboeken zou worden afgesloten.

Herman Grooten in 2017. Foto: Harry Gielen.

 

Conclusie

De manier waarop Herman Grooten openingen uitlegt, is natuurlijk niet nieuw. Structuren laten zien, veel verbale uitleg, modelpartijen; gelukkig gebeurt dat vaker. Maar er zijn ook veel openingsboeken waarin dat niet gebeurt.

De omvang van het boek is ook belangrijk. In 144 pagina’s zowel het Spaans als het Italiaans uitleggen, daar is te behappen. Zeker als het een serie wordt, willen de meeste clubschakers waarschijnlijk niet over iedere opening een boek van 300 pagina’s doorworstelen.

Het boek lijkt me geschikt voor alle clubschakers, ik zou geen ondergrens aan de Elo-rating stellen. Vanaf 2000-2100 grijpen schakers waarschijnlijk naar andere boeken. Het is geen kinderboek, wat de omslag zou kunnen doen vermoeden. Tieners zullen er wel prima mee overweg kunnen.

De typische uitleg zoals die Grooten voor ogen staat, komt wat mij betreft bij het Spaans beter tot zijn recht dan bij het Italiaans. Dat maakt nieuwsgierig naar wat de openingen in het vervolg van de serie worden. Ik zal dit boek bij het bekijken van Spaanse partijen van topschakers zeker nog regelmatig opslaan om te kijken waar het in de betreffende variant ook alweer over gaat. En… of de topschakers zich aan de aanbevelingen houden, of dat ze nieuwe ideeën ontwikkelen. Dat laatste blijft natuurlijk altijd gebeuren.

 

Begrijp wat je doet: deel 1

Herman Grooten

Uitgeverij Thinkers Publishing

Een overzicht van onze recensenten en hun recensies staat hier.

3 Reacties

  1. Avatar
    wimw 07 april 2018

    Dank voor de uitvoerige bespreking van dit openingsboek. Ik heb veel geleerd van de partij-analyses van Herman Grooten voor schaaksite. Vooral jonge schakers zullen hier veel aan hebben. In mijn tijd, 1958, werd je bij een schaakclub als jongere gewoon aan partijtjes gezet en was er geen enkele training. Ik bestudeerde de openingsboeken van Euwe, de krantenartikelen van Orbaan en de Prisma deeltjes van Bouwmeester. Maar dit geeft zoveel meer inzicht in de opbouw van een schaakpartij vanuit de opening. [Die schaakclub was De Pion in Eindhoven, dat later met Philips fuseerde tot De Lichttoren, maar toen zat ik al in Amsterdam bij Max Euwe-Morphy].

  2. Avatar
    wimw 08 april 2018

    Goed te horen dat het schaakleven in Eindhoven nog steeds bloeit. De Pion was een kleine vereniging die in een bovenzaal van café ‘De Bus’ aan de Markt in het centrum van Eindhoven speelde. Later verhuisde men naar een zaaltje in een protestants kerkje in Tivoli, wat voor mij dichter bij huis was, aangezien ik wat verderop in Stratum woonde. Ik heb het krantenknipsel van mijn eerste schaakavond in september 1958 een keer teruggevonden. Daar werd toen nog in het Eindhovens Dagblad verslag van uitgebracht, omdat het de opening van het seizoen was.

Alleen geregistreerde gebruikers kunnen een reactie achterlaten.