Het Dodo-Indisch (2)

Het dierenrijk telt vreemde vogels. De dodo was daar een van. Wel vleugels, maar niet kunnen vliegen. Soms leidt zoiets tot nieuwe wegen in de gang van de evolutie, vaker nog is het een doodlopende weg.

De dodo heeft het niet gered toen vliegen zijn enige uitweg was bij een dreiging van buiten, nietsontziende Nederlandse kolonisten. De gedegenereerde vleugels konden de zware vogel niet dragen toen het erom ging.

In de schaakwereld wemelt het van de vreemde vogels. Het lijkt de bevestiging te zijn van de uitspraak van Lodewijk Prins dat schakers niets met elkaar gemeen hebben, behalve de liefde voor het schaakspel. Maar het is juist de weerlegging daarvan. Want het vreemde, het afwijkende ten opzichte van de goegemeente, het individualisme dus, is die andere overeenkomst. En niet de minste der overeenkomsten, een karakterologische namelijk: eigenzinnigheid die soms tot iets moois leidt, maar vaker ook niet.

Bij de een valt die eigenzinnigheid wat meer op dan bij de ander. We zijn blij vernomen te hebben dat een zo’n opvallende vogel, Raymond Liem, alive and kicking is.

Raymond en zijn vinding, het Dodo-Indisch, kwamen in de vorige aflevering aan bod en nu gaan we zien hoe Foppe Jan Montsma het ervan afbracht toen hij probeerde te vliegen met de Liem-vleugels.

Dodo-Indisch in Zuid-Frankrijk

door Foppe Jan Montsma

Vooraf dit: met het Dodo-Indisch heb ik enkele serieuze partijen gespeeld. Omdat ik een slordige archivaris ben van mijn eigen bestaan kan ik die niet meer terugvinden. Clubbladen van het Schaak Genootschap Rijswijk (SGR) van dik veertig jaar geleden, waarin Liem zijn geheimen aan ons prijs gaf, zijn evenmin nog te raadplegen.

Daarom doe ik het met een partij die een beetje in de buurt komt van Dodo, tenminste daardoor is geïnspireerd, maar het niet echt is. Semi-Dodo dus.

Wit: Foppe Jan Montsma Zwart: Lex Jongsma

Mollans-sur-Ouvèze, 24 mei 2011. Half Dodo.

 

 

 

Lees meer >

Het Dodo-Indisch

De dodo is een uitgestorven vogel. Een vogel met kleine vleugels die niet geschikt waren om mee te vliegen. Het beest leefde in de bossen van het eiland Mauritius.

De komst van Nederlandse kolonisten en de dieren die ze meenamen, ratten en varkens, werd de dodo fataal. Het beest is waarschijnlijk tussen 1680 en 1690 uitgestorven en staat symbool voor de aantasting van de natuur door menselijk handelen.

Lees meer >

Komt dat schot…!

Het zonnetje schijnt, het voetbalveld ligt erbij als het spreekwoordelijke biljartlaken. De aanvoerder van het thuisspelende team zet aan voor een dribbel. Dwars door het midden slingert hij zich als een balletdanser langs uitgestoken benen en wanhopig graaiende armen en bereikt de rand van het stafschopgebied. Hij houdt even in en maakt zich klaar om uit te halen.

Dan schalt de stem van Hugo Walker* door het stadion. Komt dat schot …… GOAL!!! Het stadion stampt, het stadion zweet, de supporters raken in een extatische roes. Een droom.

Zo kan het gaan, maar even zo vaak eindigt zo’n beloftevolle aanzet op de paal, naast de goal, hoog over de lat of nog erger, in een regelrechte blooper: een struikelpartij en een lullig rollertje. Zonder doeltreffende afronding leidt al het moois dat eraan voorafging tot frustratie en wordt vergeten.

Lees meer >

Panta rhei

Een tienjarig Argentijns jochie, met de veel betekenende naam Faustino Oro (Goud),  wint van Magnus Carlsen. Het is al bijna geen nieuws meer. Ditmaal was het bullet en online. Maar je moet verdomd goed kunnen schaken wil je van Carlsen winnen. Hoe dan ook.
Overal staan ze ineens op, de wonderkinderen. Ik ben geneigd de ontwikkelingen in de schaakwereld te zien als een spiegel van de gewone wereld.
Lees meer >

Kauwgum is nog geen ulevel

‘Maar wat Antonio hier tot stand bracht had ik nog niet eerder meegemaakt.

De vondst was af te zien van het natuurlijk, sabbelend geluid van de ulevel en het te vervangen door een volstrekt tegennatuurlijk knagen. Ook in het natuurlijk gebruik wordt de ulevel ten slotte, wanneer hij tot verdwijnend kleine proporties is teruggebracht vaak met een enkele beet definitief soldaat gemaakt, maar het oorspronkelijke van Antonio’s aanpak was nu juist dat hij de grote brokken direct vanaf het begin met de mondelinge destructie-apparatuur te lijf ging.

Lees meer >

Rating-fetisjisme

“Mijn schaamtegrens ligt bij 2200”, zei Rob Witt toen hij aan het eind van zijn leven daaronder dreigde te zakken. Hij was toen al ernstig ziek. In al zijn ironie maakt die uitspraak duidelijk hoe identiteit (wie ben ik, wat kan ik) voor veel schakers bijna griezelig verbonden is met Elo-rating.

Ik had zoiets al eerder meegemaakt bij Henk de Kleijnen die zich, ziek als hij was, zorgen maakte over zijn rating die ergens rond de 1800 schommelde. Beiden leken bij leven en welzijn niet erg ambitieus te zijn als het om hun rating ging, zeker Rob niet, maar aan het eind van hun leven was het kennelijk een graadmeter geworden om na te gaan hoe het er voorstond met hun afnemende vermogens.

Lees meer >

Visie en de spes patriae

In mijn jonge jaren las ik ‘Das Kapital’ van Karl Marx. Zijn stelling dat alleen door technologische ontwikkelingen machtsverhoudingen veranderen, is me altijd bij gebleven en het werd het prisma waardoor ik sindsdien naar de veranderende wereld kijk.

In die wereld werd spierkracht steeds minder nuttig. De verhouding tussen man en vrouw veranderde daardoor drastisch. Internet maakte een eind aan kennismonopolies en doet de machtsverhoudingen tussen mensen en landen verschuiven naar nieuwe evenwichten. Zonder strijd gaat dat echter niet. De oude machtsbolwerken, mannen in het algemeen en het Westen in het bijzonder, verzetten zich met hand en tand en in die overgang zitten we nu. Met alle conflicten van dien.

Ik ben nu bijna net zo oud als mijn vader toen hij zei: “Ik wil niet dood, want ik ben zo benieuwd hoe het verder gaat.” En net als mijn vader ga ik het niet meer allemaal meemaken, maar ik heb wel het gevoel dat ik iets zie dat zijn schaduwen vooruitwerpt.

De ontwikkeling van de schaakwereld is de kanarie in de mijn. Grote veranderingen die aangeven waar het naartoe gaat met de wereld. Vrouwen en mannen uit afgelegen gebieden, niet serieus te nemen tot voor kort, die ineens tot op het hoogste niveau kunnen meekomen op basis van puur talent, niet langer verstoken van leraren en kennisbronnen, maar in het bezit van een sleutel, het internet, die toegang verschaft tot alles wat nodig is om talent te voeden.

Onlangs las ik ‘Move first, think later’ door Willy Hendriks. Het boek is inmiddels ruim tien jaar oud en veroorzaakte destijds de nodige ophef. De heilige huisjes van de schaaktraining werden niet ontzien. Het idee dat je eerst een (abstract) begrip van de stelling en een (gefaseerd) plan moet hebben om tot goede zetten te komen, zette hij op de helling. Tegelijkertijd las ik een recent interview met Simen Agdestein, de eerste coach van Magnus Carlsen.

Hij had een leerling die een sterke grootmeester geworden is en deel uitmaakte van het Noorse team dat recent aan het Europees kampioenschap deelnam. Agdestein vertelde dat zijn pupil waarschijnlijk nooit een schaakboek heeft ingezien en domweg door veel te spelen op internet zo sterk geworden was. Wellicht moeten we de schaaktraining op een geheel andere leest schoeien, suggereerde hij nog. Ik las daarin het gelijk van Willy Hendriks.

Lees meer >

Bluf

Het bestaan van de schaakwereld valt grofweg in twee tijdsdelen uiteen. De periode vóór en de periode na de komst van krachtige schaakcomputers, af te korten als BCE (Before Chess Engine) en ACE (After Chess Engine). Over het keerpunt valt te twisten, maar ik kies voor de match die Kasparov in 1997 verloor van Deep Blue. Zo bezien is 1997 het jaar nul van de schaakjaartelling en leven we nu dus in 26 ACE.

Lees meer >

Confrontatie met mezelf

Serendipiteit. Het is een woord, een begrip, voor een vondst waar je niet naar op zoek was maar waar je toevalligerwijs op stuit. En zo kwam ik in de wondere wereld van het correspondentieschaak terecht toen ik op zoek was naar Gert Timmerman, de succesvolle correspondentieschaker van rond de eeuwwisseling. Ik scheef daarover in ‘Morituri te salutant’.

Maar er was meer dat die zoektocht en de daaruit voortvloeiende gesprekken en ontmoetingen met Gert opleverden. Nog afgezien van zijn toetreding tot onze club en ons eerste team. We haalden herinneringen op, hadden het daarbij over onze mysterieuze teamgenoot bij Volmac II, over zijn verdwijning na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 en we deelden onze vermoedens. Evgeny Skoblikov, om hem ging het. Voor verder onderzoek gaf Gert me de complete serie afleveringen van het fameuze clubblad van Volmac Rotterdam, Volmachess.

Over Skoblikov ben ik al lezend niet veel te weten gekomen, maar wel over mijn eigen schaakverleden waarvan ik sommige episodes en voorvallen compleet vergeten was.

Zo nu en dan schreef ik voor het clubblad. En wat ik nu teruglees, vervult me met enige jaloezie jegens de ‘ik’ die ik toen was. De ambitie, de wil om te schitteren, won het toen nog van de angst om te verliezen. Het is eigenlijk metaforisch voor de jeugdige overmoed die door opgedane wijsheid het veld ruimt om uiteindelijk te verworden tot de behoudzucht van de ouderdom. Vorig seizoen speelde ik voor de externe zes maal remise en in het nieuwe seizoen ben ik ook alweer met twee remises gestart. Ik bedoel maar.

Laten we teruggaan in de tijd. Het is 1987, ik neem deel aan het Volmac Open Kampioenschap en ik schrijf over een belevenis, een woeste partij, standaard voor veel van mijn partijen uit die tijd. De acteurs die in het stukje figureren, Velimir Tudjman, RAG de Graaff en Roy Dieks, ze zijn er niet meer. Het lezen van die namen stemt weemoedig. Zo lang geleden alweer, maar toch ook zo dichtbij.

Genoeg gemijmerd. Dan nu dat stukje. Het commentaar bij de partij met Velimir Tudjman heb ik ongemoeid gelaten, ook al zag ik dat de engines veel van mijn annotaties als onjuist of onzuiver beoordeelden, waardoor mijn stelligheid van toen als nogal pedant kan overkomen. Zelfverzekerdheid, onwrikbaar geloof, gaan vaak samen met onwetendheid. Bij deze, beste lezer, krijgt u de excuses van mijn veel jongere onbezonnen ik. Die, en dat moet ik toegeven, toch ook nog ergens in me huist.

Lees meer >

Morituri te salutant

Amsterdam lag er laat in augustus mooi en zonovergoten bij. Zoals altijd overspoeld door toeristen, maar dat was die ochtend slechts een hinderlijke bijkomstigheid die de stralende aanblik van de stad niet kon bederven.

Ik verliet het Centraal Station en even later betrad ik de lobby van Hotel DoubleTree by Hilton met aan mijn zijde Gert Timmerman, de vijftiende wereldkampioen correspondentieschaak.

Nieuwsgierig naar het lot van deze tak van sport had ik koers gezet naar het congres van de International Correspondence Chess Federation (ICCF). Vol vragen, want in een tijd dat de schaakcomputer al meer dan een decennium zo sterk is dat geen mens nog aan dat niveau kan tippen, is het op het eerste gezicht immers een klein wonder dat correspondentieschaak nog altijd leeft. De uitnodiging voor het congres had ik te danken aan Jaap van den Herik die op de openingsdag een prominente rol zou spelen.

Bij binnenkomst ging de aandacht natuurlijk in de eerste plaats uit naar Gert die wereldkampioen werd toen correspondentieschaak nog niet aangetast was door het silicone monster. Tot mijn verrassing werd ook ik herkend door iemand die me begroette met de woorden: “Dag oude reus.” Om er direct op te laten volgen dat het over vijf jaar helemaal afgelopen zou zijn met het correspondentieschaak. Hij zei dat op een opgewekte toon alsof die boodschap geen enkele reden tot treurnis gaf.

Lees meer >